vrijdag 28 maart 2014

10^Taal met... Suzanne Aalberse

Taal: wie is er niet mee bezig? Blogs, twitters, tijdschriften, polemieken,ingezonden brieven, boeken. Er zijn heul veul mensen met evenveul meningen. Toch zijn er ook mensen die zich meer met taal bezig houden dan anderen. Daarom vraagt Milfje Meulskens hun mening over taal. Vandaag interviewen we Suzanne Aalberse, Universitair Docent Nederlandse taalkunde aan de UvA. Zij schreef haar proefschrift aan dezelfde universiteit over het verlies van de tweede persoon in het Nederlands (zie vraag 2) en werkte vervolgens drie jaar in Nijmegen mee aan het project "Traces of Contact", over migrantentalen in Nederland.



1.      Wat betekent taal voor jou?

Taal is voor een deel mijn werk. Ik kijk naar verandering en variatie in taal en wat die variatie en verandering zegt over hoe onze geest werkt. Mijn jongste dochter noemde bijvoorbeeld de deksel van de boter lang de dop van de boter. Dat is goed te begrijpen, want zowel een deksel als een dop sluit iets af. Taalvariatie en taalverandering laat iets zien over hoe de geest categoriseert. Ik kijk alleen meestal niet naar hoe woorden variëren, maar naar uitgangen. Waarom zeg je wel “jij loopt” en “hij loopt” met een –t maar “ik loop” zonder -t? Is het toeval of hebben die “jij” en “hij” iets met elkaar gemeen, net zoals dop en deksel een betekenis met elkaar delen, en combineren ze daarom allebei met een -t?

In mijn werk kijk ik vooral naar de vorm van taal. Taal is natuurlijk veel meer. Taal voedt, legt verbindingen tussen mensen in verschillende tijden en plaatsen, maakt saaie dingen grappig en inspireert. Door taal kun je nadenken over wat er gaat gebeuren wat leuk zou zijn als het gebeurde. Als puber was ik gek op poezie is een daad van bevestiging van Remco Campert. Campert schijft in dat gedicht: 


Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.


Dat geldt voor mij voor taal in het algemeen. Door het horen en lezen van verhalen doe ik dingen en durf ik iets. Mijn moeder vertelde ons vroeger voor het verhaal van Frederick de Muis die woorden en kleuren verzamelt voor in de winter. Als het eten van de andere muizen op is en alle kleur verdwenen is onder de sneeuw kan Frederick de andere muizen warmte en kleur laten voelen door zijn verhalen. Dat je een andere wereld maakt voor jezelf en voor anderen, dat is voor mij ook taal.


2.      Waarom moet je in het Nederlands altijd kiezen tussen jij en u? Het Engels kan toch ook met 1 vorm uit de voeten, waarom wij dan niet? Hoe is dat zo gekomen in het Nederlands?
Ik heb een proefschrift geschreven over het verlies van de tweede persoon in het Nederlands. Vroeger kon je in het Nederlands zeggen du hoors (betekenis “jij hoort”) zowel die du als die uitgang –s zijn weg. Waarom bestaan du en –s niet meer? Hebben die twee verdwijningen iets met elkaar te maken? 

Veel talen markeren afstand/respect en solidariteit/informaliteit op aanspreekvormen. Als een aanspreekvorm verdwijnt, dan verdwijnt meestal de beleefde vorm. In Zweden zeiden ze bijvoorbeeld bijna allemaal du (vergelijkbaar met ons 'je' nu) tegen elkaar. Een gebruik dat je ook bij Ikea terugvindt. In het Engels en in het Nederlands is iets bijzonders gebeurd: de informele aanspreekvorm is verdwenen (Engels thou, Nederlands du). Dat is opmerkelijk. Voor een verklaring zie: http://www.taalcanon.nl/vragen/waarom-kunnen-engelsen-geen-u-zeggen/.
Het Nederlands heeft, anders dan het Engels, weer nieuwe aanspreekvormen gekregen. Zowel 'u' als 'jullie' zijn relatief nieuw. In Jamaicaans Engels hebben ze wel een meervoudsvorm “youpela”(van ‘you fellows’) die ook als beleefdheidsvorm gebruikt kan worden. 


3.      Erger je je aan het taalgebruik van mensen?
Laat ik het omdraaien. Ik houd ervan als mensen op een heldere en eigen manier praten en schrijven. Sylvia Witteman heeft bijvoorbeeld een heel herkenbare eigen stijl. Al bij de eerste zin weet je dat zij het is. Dat vind ik aantrekkelijk. Hoe minder ik snap waar iets over gaat, maar vooral hoe minder iemands eigen stem terug klinkt in wat hij schrijft of zegt, hoe groter de kans dat ik me erger. Ik vind het ook vervelend als iemand dingen zegt of schrijft waarvan je voelt dat hij/zij het zelf niet snapt. 
Ik zat na te denken over uitdrukkingen waar ik me aan kan storen. Ik dacht toen aan “helemaal leuk”, en “dat gaat hem niet worden”. Dat is toch vooral een oordeel over de mensen die die uitdrukkingen gebruiken en geen taaloordeel. Gisteren zag ik Ali B en de 40 wensen. Er was een jongen van 18 die een oudere man hielp bij zijn droom nog een keer op te treden in een balletvoorstelling. Die jongen zei ook “dat gaat hem niet worden” en omdat ik de jongen sympathiek vond, werd de uitdrukking ook sympathieker. De conversatie beginnen met de zin “Je lijkt me echt zo’n typje die” is een goede manier om me op de kast te krijgen. Dan ga ik me opeens ook ergeren aan “die” in plaats van “dat”. 
Ook vind ik het vervelend als mensen snel algemene en generaliserende labels gebruiken. Ik wantrouw mensen die snel zeggen: “dat kind heeft zeker ADD/zit aan de huppeldepup kant van het autistisch spectrum.” Maar dan gaat het weer meer om de inhoud en niet over de vorm. 

4.      Waarom denk je dat mensen zich ergeren aan taalgebruik?
Het is iets sociaals en psychologisch in ieder geval. Groningers kunnen dingen zeggen als “een rode een”. Dan kunnen mensen zeggen: waarom zeg je niet gewoon “een rode?, die “een” is overbodig en dus lelijk”. Maar in het Engels is “a red one” prima, daar zal niemand zeggen dat er een probleem is of dat het overbodig is. Je ergert je niet aan wat onlogisch is of dubbelop, maar aan wat anders is dan waar je aan gewend bent of wat anders is dan de norm. Oordelen als “onlogisch” lijken me rationalisaties achteraf. De heftigheid van ergernissen is boeiend. Ik zou dat graag beter begrijpen. Ik weet ook niet hoe universeel taalergernis is. Ergerden mensen zich 1000 jaar geleden ook al en in alle landen en taalgemeenschappen? En als het niet overal is en van alle tijden, wat maakt dan dat je je gaat ergeren? 

5.      Je hebt Mandarijn Chinees geleerd. Is Mandarijn volgens jou een moeilijkere taal dan Nederlands?
Chinees is voor mij wel veel moeilijker dan Nederlands, omdat ik Nederlands vanaf mijn geboorte geleerd heb en Chinees pas toen ik 19 was. Voor een Chinees die op latere leeftijd naar Nederland komt, is het andersom: die leerde vanzelf Chinees en heeft moeite met het Nederlands. Het zit dus niet zo in de taal, maar meer in de situatie. Chinees schrijven is wel echt moelijker dan in het Nederlands schrijven. Je moet heel veel meer uit je hoofd leren om Chinees te kunnen schrijven, dan om Nederlands te kunnen schrijven. Het Chinees koppelt schrifttekens namelijk niet aan klanken, maar aan betekenis. Om een krant te lezen moet je minstens 2000 karakters kennen en een beetje intellectueel kent 10.000 karakters.

6.      Wat is je lievelingswoord?

7.      Heb je een taalwens, en zo ja, wat is die?
Anna Hadewijch van Rheeden heeft onderzoek gedaan naar Steurtjestaal, een taal van weeskinderen in Indonesië die een Indonesische moeder hadden en een Nederlandse vader. De kinderen hebben zelf een taal ontwikkeld met Nederlandse, Maleise en andere talen erin verwerkt. Haar materiaal is nog niet ontsloten. Ik hoop dat dat snel gebeurt. Een andere mengtaal, Petjok, zou van mij ook meer aandacht mogen krijgen.
Iets anders: meer liedjes over mannen! Je hebt bijvoorbeeld “He looks handsome, he looks smart, he is a walking art” uit de musical Joseph, en wat van Vonda Shephard, maar niet zo veel.

8.      Wier of wiens taalgebruik vind je inspirerend?
Ik heb veel bewondering voor vertalers. Ze hebben veel subtiele kennis van taal en van de verschillen tussen talen onderling. Voor mijn proefschrift heb ik overwegingen gelezen van de statenbijbelvertalers bij de keuze voor de aanspreekvorm van God. Die overwegingen weerspiegelen een brede kennis en ook een bewonderingswaardige behendigheid met taal. Diezelfde rijkheid van kennis van verhoudingen tussen talen zie je ook terug in de toelichting bij de nieuwe bijbelvertaling
Kennis van vertalers kan ook taalkundig onderzoek inspireren. Bettelou Los doet bijvoorbeeld samen met anderen onderzoek naar fouten die Nederlanders in het Engels maken en maakte daarbij gebruik van observaties van vertalers. Nederlanders zeggen bijvoorbeeld “In this chapter I …”, dat is niet ongrammaticaal in het Engels maar wel veel zwaarder dan de woordelijke vertaling in het Nederlands. Het suggereert in het Engels een contrast, maar in het Nederlands niet. Een adequatere vertaling is “This chapter discusses...”; dat klinkt natuurlijker en is dus een betere vertaling dan de woord voor woord vertaling. De vraag voor de taalkundige is daarna, waar komt het verschil tussen het Engels en het Nederlands vandaan? Waarom kunnen wij een zin wel beginnen met een voorzetselfrase zoals “in dit hoofdstuk”, maar Engelsen niet?

Ik heb ook veel bewondering voor de dirigent van het koor waar ik in zing, Annemiek van Laarhoven. Je ziet aan haar hele gezicht, haar mimiek en timing wat een lied betekent en als wij het niet begrijpen maakt ze vergelijkingen waardoor je de tekst voor je ziet en je hem echt kunt zingen. 

9.      Welke taal zou je nog wel eens willen leren en waarom?
Ik zou graag beter Mandarijn Chinees kunnen en het liefst ook Wenzhounees Chinees en Cantonees Chinees. Dat is nuttig voor mijn eigen onderzoek en ik zou sowieso graag meer talen die in Nederland gesproken worden ook zelf willen kunnen spreken. Ik had een rijlesinstructrice (over lelijke woorden, dit vind ik een lelijk woord, maar rijleslerares klinkt ook  nogal raar) en die had een schriftje waarin ze zinnen opschreef van alle talen die haar leerlingen spraken. Ze kon Turks, Berber, wat Chinees. Sarnami, Sranang. Alle talen uit ons project sprak ze een beetje. 
Twee weken geleden volgde ik bij een collega Hulya Sahin een les Turks. Die les sprak me aan. Ik houd heel erg van achtervoegsels en het Turks heeft er veel. De structuur vond ik mooi en het lijkt me ook leuk om meer te kunnen verstaan van de talen om je heen.

10.     Ken je nog een leuke woordgrap, taalgrap of taalspelletje?
Met mijn oudste dochter maak ik vaak woordkettingen. De laatste letter van een woord moet de eerste letter zijn van het nieuwe woord: “olifant-tijger-roodborstje-egel”. Dat is vooral leuk omdat zij het leuk vindt, maar het heeft ook mijn interesse gewekt naar de manier waarop klanken verdeeld zijn: welke klanken zie je bijvoorbeeld wel vaak aan het begin van een woord, maar niet aan het einde van een woord? 

Tweetalige woordspelletjes spreken me ook aan. Als iemand van ons iets doms doet, kan mijn man zeggen “fruittaartje” vanwege het Engelse fruitcake. Dat is toch leuker dan gewoon “sukkel”. Li Wei heeft onderzoek gedaan naar taalgrappen van Engelse Chinezen. Sommige van de Chinese jongeren in Engeland verwijzen naar zichzelf als” white collar dogs”. De betekenis slaat ergens op: vaak zijn de jongeren hoogopgeleid dus hebben ze een witteboordenbaan, en ze staan ook nog vaak wat laag in de hiërarchie, dus dat van die honden valt ook te begrijpen. Maar het gaat niet alleen om de directe Engelse betekenis. Als je “white collar dog” naar het Chinees vertaalt, klinkt dat als “bai lin gou” (白領狗) wat klinkt als het Engelse ”bilingual”. Li Wei merkte ook op dat de jongeren vaak de Engelse woordcombinatie “cake seller” gebruikten in hun conversaties die verder voornamelijk in het Chinees waren. De Chinese vertaling van “cake seller” is” mai gao de” (卖糕的), en dat klinkt weer als het Engelse “O my god”.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten