woensdag 2 juli 2014

Grammaticale inflatie

Nou hebben we hier al een boel vergelijkingen behandeld, maar eentje hebben we nog nooit uitgediept: de vergelijking tussen taal en economie. Die gaat op verschillende manieren verrassend goed op! Bijvoorbeeld een begrip als spaarzaamheid, oftewel efficiëntie, kennen we in geld (sparen!) en in taal: afkorten levert ons tijdwinst op. Maar er bestaat nog een interessante overeenkomst tussen taal en geld, en die heet inflatie.


Inflatie is, voor de niet zo economisch onderlegden onder ons (waar ik er een van ben, dus vergeef me eventuele fouten) het verschijnsel dat alles duurder wordt, omdat de hoeveelheid productie gelijk blijft, terwijl mensen meer geld hebben. Producten worden dus schaarser, dus moeilijker te verkrijgen, dus je betaalt steeds meer voor hetzelfde ding. Okee. Wat heeft dit met taal te maken? We schreven eerder al over superlatieven die hun kracht verliezen, maar inflatie vindt ook plaats op grammaticaal niveau.

Er bestaan verschillende soorten taalverandering. De bekendste is natuurlijk gewoon de lexicale: een woord krijgt langzamerhand een andere connotatie erbij, en dat kan dan uiteindelijk de enige echte betekenis worden. Een voorbeeld daarvan is wijf: vroeger betekende dat gewoon 'vrouw' of 'getrouwde vrouw' (zoals nu in het Engels, Duits en Fries), maar in het Nederlands is het nu een negatief woord geworden. Een ander type verandering heet grammaticalisatie. Bij dat proces krijgt een woord (een lexicaal element) een grammaticale functie, oftewel een wat abstractere betekenis, zoals ‘verleden tijd’.

Een voorbeeld: het woord willen. In het Nederlands is dat een lexicaal ding. Het heeft een concrete betekenis. Het heeft altijd een persoon als onderwerp (want een ding kan niet echt iets willen, tenzij je het personificeert). En, nog een eigenschap van lexicale dingen: je kunt het niet afkorten. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen: "Ik’l een kopje koffie". (Wel: "'kwil een kopje koffie", maar dan kort je het voornaamwoorden af en niet het werkwoord.)

U voelt ‘m al he? In het Engels is willen gegrammaticaliseerd. De betekenis is veranderd naar ‘toekomende tijd’. Dat het niet meer die concrete betekenis heeft kun je zien aan dat het onderwerp geen persoon hoeft te zijn, bijv. in ‘It will rain today’ (het heeft niks te willen!). En je kunt het, zoals veel grammaticale elementen, afkorten, bijv. ‘It’ll rain’. 

Bij grammaticalisatie wordt vaak gezegd dat het woord betekenis verliest, zoals willen in het Engels natuurlijk een betekenis heeft verloren. Als taalkundige vind ik dit niet helemaal juist, want het woord heeft er natuurlijk ook een betekenis bij gekregen, van een ander type. Maargoed, als je in dat proces zit, voelt het wel alsof de betekenis vervaagt, breder wordt, opgerekt totdat het verdwijnt in het niets.

Denk ook maar eens aan gevallen als ‘zegmaar’. Dat had ooit lexicale betekenis, en die kun je er ook nog in herkennen. Maar tegenwoordig wordt ‘zegmaar’ heel veel gebruikt als partikel, oftewel, met een vakterm, als ‘discourse marker’. Het smeert de zin, en heeft in die zin zeker betekenis, maar dat is een betekenis van een andere orde dan de lexicale. En daar zijn we terug bij de economie: het voelt als taalgebruiker alsof je een concreet, duidelijk woord/bankbiljet had, maar dat is opeens minder waard. Je krijgt er minder betekenis/producten voor terug. Met grote ergernis tot gevolg.

Maar dit is een buitengewoon belangrijk punt: woorden kunnen betekenis hebben op verschillende niveaus van taal. Je hebt een semantische betekenis (zeg maar wat het echt betekent) en een pragmatische betekenis (hoe het wordt gebruikt). Dat onderscheid is lastig en niet altijd makkelijk te maken, maar zie het ongeveer zo: als jij iemand uitscheldt voor pannenkoek, dan is de semantische betekenis die lekker deegplak, en de pragmatische betekenis het uitschelden. Sommige woorden hebben alleen nog een pragmatische betekenis: denk aan zeg maar, soort van.

Bij grammaticalisatie is er nog een troost. Het vervelende van economische inflatie is dat je koopkracht daalt. Maar wat je bij zulke inflatie niet moet doen (geld bijdrukken) kun je bij taal gelukkig wel: lekker een nieuw woord nemen voor de verloren betekenis! Tel uit je winst!

3 opmerkingen:

  1. Grappig. Ik sta er eigenlijk nooit bij stil dat het Engelse 'will' op het Nederlandse 'willen' lijkt, en ik wist niet eens dat het Engelse 'will' die verandering had ondergaan. Het Nederlandse 'gaan' (als in "het gaat regenen") heeft denk ik net zoiets, hoewel het de originele betekenis (zich verplaatsen) wel heeft behouden.
    Hoe zou dat dan zitten met 'zullen'? Heeft dat altijd zo bestaan? En met het Engelse 'want'? Is dat pas ontstaan na de betekenisverandering? Erg interessant :)

    Doen we in het Nederlands überhaupt wel aan werkwoorden afkorten? Ik kan zo gauw niks bedenken, terwijl er in het Engels wel meer voorbeelden zijn ('I'm' e.a. vormen van to be en 'wanna' kan ik nu even bedenken).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zelf vind ik het tweetal 'beloven'/'dreigen' wel een mooi voorbeeld van werkwoorden die naast hun lexicale ook een grammaticale functie hebben gekregen.

    Het belooft mooi weer te worden.
    Het belooft een mooi wereldkampioenschap te worden voor Nederland.
    Het dreigt te gaan onweren.
    De situatie in Irak dreigt uit de hand te lopen.

    In zinnetjes als hierboven is er niemand die ergens mee dreigt of iets belooft, maar fungeren deze twee werkwoorden als hulpwerkwoorden van de toekomende tijd met ook een modale functie: in plaats van een zekere toekomstige situatie wordt er een toekomstige situatie beschreven waarvoor de spreker al voortekenen meent waar te nemen. En dan functioneren deze twee werkwoorden als twee kanten van dezelfde munt, 'beloven' gebruik je voor een gewenste toekomstige situatie, 'dreigen' voor een ongewenste.

    Dit gebruik van 'beloven'/'dreigen' komt ook voor in andere Europese talen en is begonnen in ons hoekje Europa (Frans, Nederlands en Spaans alledrie al voor 1600) en heeft zich later over andere europese talen verspreid. Het wordt nu wel gezien als een van de kenmerken van een SAE-taal (SAE = Standard Average European).

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ha Erick en Erik,

    Dank voor jullie leuke reacties!

    Inderdaad, grammaticale woorden voor toekomende tijd komen vaak van modale woorden. 'Zullen' gaat volgens etymologie.nl terug op een woord dat 'moeten' betekende, en is verwant aan een woord dat 'schuldig' betekent. Dat heeft dus ook die link: van 'Het moet wel gaan regenen' (want ik zie voortekenen, het kan niet anders) is het een kleine stap naar 'Het zal (wel) gaan regenen'. 'Want' gaat terug op een woord dat 'to lack' betekende, en ook daar zie je de link in betekenis wel: iets ontbreekt, je wilt dat het er komt.

    Erick, je hebt gelijk dat lexicaal en grammaticaal 'gaan' in het Nederlands naast elkaar bestaat, net als in het Engels trouwens. En volgens mij heb je ook gelijk dat Nederlandse hulpww'en niet afgekort worden, ik kan in ieder geval geen voorbeeld bedenken. Misschien heeft dat met de woordvolgorde in de hofodzin te maken. In het Nederlands staat het hoofdwerkwoord achteraan in de zin, ver van het hulpwerkwoord, maar in het Engels staat het hoofdwerkwoord direct achter het hulpwerkwoord. Misschien dat daarom het belang van dat hulpwerkwoord kleiner is en je het makkelijker weg kunt laten. Maar nu speculeer ik.

    BeantwoordenVerwijderen