“Zelfs Satan zou in deze hitte zich met jonge maagden en een cocktail gaan
verpozen!”
Deze gespierde uitspraak kwam uit de mond van een al even gespierde
jongeman van 19 lentes jong, genaamd Flaaf. Hij bevond zich in een grote rode
schuur, alwaar hij met een hooivork navenante “balen” op een hoger gelegen
planken zoldertje aan het gooien was.
Het moest maar eens afgelopen zijn met die ellendige hooistapelarij, dacht
Flaaf. Flaaf heette eigenlijk Flavianus, naar een obscure Romeinse dichter. Zijn
moeder, menend dat het geven van een zo chique naam de jongen uit de krochten
van Hell’s Bathroom, Louisiana zou kunnen helpen, had nog even de naam van
Adolf (nl. Adolf) overwogen, immers, die was ook ontzettend beroemd geweest!
Maar ondertussen had ze Flaaf toch maar mooi opgezadeld met een naam welke -
mits afgekort - leek op het geluid dat een koe voortbracht, wanneer zij een van
heur vier magen leegde op de onbespoten plaggen van de spaarzaam begroeide farm
gelegen aan de oostzijde van het afgelegen en eerder genoemde Hell’s Bathroom.
Flaaf, wiens vader op
dusdanig jonge leeftijd de moeder des huizes had bezwangerd dat hij vaker voor
een broer werd versleten, was de enige zoon en tevens oogappel van de familie
Boner. Dochters waren er volop bij de Boners, maar kwantiteit werd zeker niet
als kwaliteit beschouwd – Flaafs schaarse mannelijkheid werd geëerd en ontzien.
Om die reden was het des te uitzonderlijker dat Flaaf nu aan het werk was;
meestal bracht hij zijn tijd door met de bestudering van het realiteitsgehalte
van historische scifi-romans, benaderd vanuit hun destijds toekomstige maar
momenteel hedendaagse context. Maar, had zijn moeder gezegd, als hij weg wilde
uit dit wanstaltige gat dat voor een Oost-Louisiaans boerenstadje moest
doorgaan, kon hij maar beter wat vaardigheden leren waar je wat aan had in de
wereld buiten Oost-Louisiana.
Welke vaardigheden dat dan
wel waren, daarover repte Flaafs moeder niet – waarschijnlijk kon zij zich met
haar eigen provinciale achtergrond geen voorstelling maken bij begrippen als “opwaartse
sociale mobiliteit”, “meritocratisch verdienmodel” en “cultureel kapitaal”.
Edoch, Flaaf hield er wel degelijk zijn eigen concrete ego-scifi-dromen op na:
hij stelde zich voor dat hij, na het beklimmen van de diverse treden der
hooi-industrie, zich naar de hoger gelegen zolders van de filmbusiness zou
begeven, waarschijnlijk middels een tussenstapje als acteur in een epos over
maneges in de 25e eeuw.
Plotseling schrok Flaaf op
uit zijn mijmelarijen – door het gat van de deur achter hem kwamen de vrolijke
stemmen van twee deernes. Jeanne, een van de vele appelwangige zusters van
Flaaf, ja misschien wel de meest appelwangige van ze allemaal, zeker
appelwangiger dan Florinella, wier wangen meer een peeresque vorm hadden, en haar
olijke makkertje Bep dartelden de met zware, muskusachtige geuren beladen stal
binnen. Ze hielden verschrikt stil toen ze de met zweet beparelde,
kabelbespierde rug van Flaaf in de gaten kregen. Jeanne, die uit jaloezie nooit
te lang naar haar broeder wilde kijken, wendde zich bevalligerwijze af. Maar
Bep kon haar priemende blik niet van dit prettig exemplaar afhouden. De
gesculptuurde spierbanen die van boven naar beneden, bij wijze van uitnodiging
naar het diepere, het lagere, het nu nog bedekte, over Flaaf’s torso kruisten,
hielden haar aandacht vast als ware zij een Mexicaan die na een onbedoeld lange
wereldreis weer een heuse wrap met cucarachavlees aanschouwen kan. Zonder te
weten wat ze precies deed - want ondanks hardnekkige geruchten anderwijs, zijn
zulke boerenmaagdjes door blootstelling aan “dierencopulatie” wel wijs in de
zaken van de voortplanting maar niet in de zaken van hoe dat een effect heeft
op het eigen lichaam - begon ze zachtjes met haar afgebeten excuus voor nagels
de binnenkant van haar blote knie te beroeren, die nog juist onder haar
afgeknipte tuinbroek uitkwam. Een aangename warmte, die nog werd versterkt door
de overweldigende animale, welhaast
bestiale geuren waar de stal mee bezwangerd leek, kroop als een geniepig en
zondig gelijkpotig insect langzaam haar buik in.
“Hallo Flaaf, je moet het
wel warm hebben,” plaatste Bep goedmoedig een gemeenplaats, teneinde de
plotseling broeierig beladen atmosfeer van het bijgebouw te doorbreken. “Zo zie
je er in ieder geval wel uit!” Flaaf, helemaal niet content met het noemen
zijner bijnaam door dit schalkse kameraadje van zijn zus, reageerde slechts
door zijn onderarm langs zijn gezicht te vegen.
“We hebben wel wat koels te drinken voor je, als je wilt” giechelde Bep
wulps, de daad bij haar eerdere woorden voegend door uit een tot dan toe
verborgen knapzak op haar rug een navenante fles gemberbier te halen. Een en
ander werd Flaaf nu wel duidelijk, want hij hoorde het geluid van andere
flessen uit de tas komen, een gerinkel zo je wilt, en de blossen op de wangen
van de deerntjes, die hij eerder had toegeschreven aan niets meer dan het warme
weer en zijn overweldigende verschijning, kregen nu een diepere betekenis.
“Zo te zien is dit niet
jullie eerste fles”, brak Flaaf ook van zijn kant het ijs. “Jullie zien er ook
warm uit! Waarom komen jullie niet even bij mij in het hooi zitten, dan drink
ik die welverdiende fles op en vertellen jullie me wat jullie gedaan hebben
vandaag?”
Jeanne, die zich tot dan toe beschroomderwijs afgewend had gehouden,
voordoende alsof ze de licht vermolmde houten wanden van de schuur aan het
vorsen was, gaf nu ook toe aan het gevoel van aangeschotenheid en plofte, haar
eerdere nijd vergetend, naast haar oudere broer neer, die zich inmiddels op een
der hooibalen had laten zakken, niet nalatend zijn spieren in een koesterende
zonnestraal die toevallig door een romantisch maar in de winter funest gat in
het dak viel optimaal ten toon te spreiden. Bep slaakte dan ook binnensmond een
klein kreetje (“Krzyp!”), en zorgde er wel voor zich dicht naast hem neer te
vlijen. Enige onhandigheid voorwendend streelde ze, de fles aan Flaaf gevend,
zacht langs de diagonale spieren van zijn fabelachtige torso.
“Hoe kom jij eigenlijk zo gespierd,” vroeg Jeanne terecht, “jij doet hier nooit
werk! Alleen ik en de zussen doen hier alle arbeid!”
“Ik doe dan misschien geen werk voor de boerderij, maar ik werk wel aan
mijn lichaam”, riposteerde Flaaf vaardig. “Als ik het ooit wil maken in de
Grote Stad, dan moet ik daarvoor wel een navenant lichaam hebben. Lelijke
mensen komen nergens, zegt Opoe altijd, en daar heeft ze gelijk in, en dat
heeft ze.”
“Nou ik vind het een mooi gezicht,” verzuchtte Bep gewillig, “je bent net
een anatomieles! Hier (en ze volgde met haar vingertje een zweetdruppel die
zich een weg over Flaafs torso wurmde) loopt je ribbenkast, en hier begint je
buik. Wist je dat mensen maar een maag hebben, tegen vier van koeien?” Ze
grinnikte, vermaakt over het feit dat God een zo grote variëteit aan dieren had
geschapen, niet alleen met een radicaal ander exterieur, maar ook met een
volkomen verschillend interieur. Flaaf bleef niet onberoerd onder de grillige
aanraking van Bep. Snel nam hij een grote slok gemberbier, onderwijl vanuit
zijn ooghoek het buurmeisje, dat hij al van jongs af aan kende, eens goed
opnemend. Ze was groot geworden het afgelopen jaar, en haar modieus afgeknipte “tuinbroek”
vulde zich van voren met een aangename borstpartij, waarvan een royale portie
reeds zichtbaar was door het over hem heen leunen van haar lijfje.
Ook Jeanne keek ademloos
naar haar vriendinnetje. Hoewel ze haar al vele malen nakend had gezien,
wanneer ze samen douchten na een partijtje modderworstelen, of wanneer ze zich
omkleedden na een zweterige middag huiswerk maken, had ze nog nooit op deze
manier naar Bep gekeken... Nu ze erover nadacht werd ze zich ervan bewust dat
ze, wanneer ze na een lange dag vol huiselijke en buitenshuiselijke noeste
arbeid tussen de lakens was gedoken, een vochtig tussenbeens vachtje kreeg van
visoenen waarin Bep een aanjagende rol speelde. Tot nu toe had ze deze
visioenen niet in haar superego toegelaten; blijkbaar vond de poortwachter van
haar onderbewuste dat dergelijke taferelen het daglicht niet verdragen konden.
Hoe dan ook – Flaaf en Bep
waren inmiddels begonnen aan de eerste voorzichtige schreden op het pad der
lust.
“Ik ben hitsig als een hengst,” mompelde Flaaf weinig subtiel, terwijl de
paarden instemmend hinnikten op de achtergrond.
“Oja?” jengelde Bep lodderig, pulkend aan de knopen van Flavianus’ broek.
“Jaja, klopt, jaja,” voegde Flaaf overbodig toe, terwijl hij de
schouderbanden van Beps welgevulde tuinbroek handig met een geoefende hand
openklikte. Jeanne, die schuin achter Flaaf zat, zag hoe Beps tepels door dier
T-shirtje priemden en beheerste zich niet langer – ze kroop door het hooi naar
het boerenmeisje toe en verloste haar van de ketenen van heur shirtje. Flaaf en
Bep keken op, enigszins verbaasd door de oplaaiende passie van hun zusje scepterievelijk
vriendin, maar vonden het wel een leuk idee en verdeelden inschikkelijk hun
aandacht.
Flaaf had inmiddels zijn
broek naar zijn knieën doen dalen en gaf zijn boxer een navenante behandeling.
Wat Bep en Jeanne toen zagen…!!! :O!!!!! NiEt Te GelOvEN!!?!?!?! o_O!!!!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten