zaterdag 22 december 2012

Manege a trois: Hoofdstuk 1

“Zelfs Satan zou in deze hitte zich met jonge maagden en een cocktail gaan verpozen!”
Deze gespierde uitspraak kwam uit de mond van een al even gespierde jongeman van 19 lentes jong, genaamd Flaaf. Hij bevond zich in een grote rode schuur, alwaar hij met een hooivork navenante “balen” op een hoger gelegen planken zoldertje aan het gooien was.
Het moest maar eens afgelopen zijn met die ellendige hooistapelarij, dacht Flaaf. Flaaf heette eigenlijk Flavianus, naar een obscure Romeinse dichter. Zijn moeder, menend dat het geven van een zo chique naam de jongen uit de krochten van Hell’s Bathroom, Louisiana zou kunnen helpen, had nog even de naam van Adolf (nl. Adolf) overwogen, immers, die was ook ontzettend beroemd geweest! Maar ondertussen had ze Flaaf toch maar mooi opgezadeld met een naam welke - mits afgekort - leek op het geluid dat een koe voortbracht, wanneer zij een van heur vier magen leegde op de onbespoten plaggen van de spaarzaam begroeide farm gelegen aan de oostzijde van het afgelegen en eerder genoemde Hell’s Bathroom.


Flaaf, wiens vader op dusdanig jonge leeftijd de moeder des huizes had bezwangerd dat hij vaker voor een broer werd versleten, was de enige zoon en tevens oogappel van de familie Boner. Dochters waren er volop bij de Boners, maar kwantiteit werd zeker niet als kwaliteit beschouwd – Flaafs schaarse mannelijkheid werd geëerd en ontzien. Om die reden was het des te uitzonderlijker dat Flaaf nu aan het werk was; meestal bracht hij zijn tijd door met de bestudering van het realiteitsgehalte van historische scifi-romans, benaderd vanuit hun destijds toekomstige maar momenteel hedendaagse context. Maar, had zijn moeder gezegd, als hij weg wilde uit dit wanstaltige gat dat voor een Oost-Louisiaans boerenstadje moest doorgaan, kon hij maar beter wat vaardigheden leren waar je wat aan had in de wereld buiten Oost-Louisiana.
            Welke vaardigheden dat dan wel waren, daarover repte Flaafs moeder niet – waarschijnlijk kon zij zich met haar eigen provinciale achtergrond geen voorstelling maken bij begrippen als “opwaartse sociale mobiliteit”, “meritocratisch verdienmodel” en “cultureel kapitaal”. Edoch, Flaaf hield er wel degelijk zijn eigen concrete ego-scifi-dromen op na: hij stelde zich voor dat hij, na het beklimmen van de diverse treden der hooi-industrie, zich naar de hoger gelegen zolders van de filmbusiness zou begeven, waarschijnlijk middels een tussenstapje als acteur in een epos over maneges in de 25e eeuw.
            Plotseling schrok Flaaf op uit zijn mijmelarijen – door het gat van de deur achter hem kwamen de vrolijke stemmen van twee deernes. Jeanne, een van de vele appelwangige zusters van Flaaf, ja misschien wel de meest appelwangige van ze allemaal, zeker appelwangiger dan Florinella, wier wangen meer een peeresque vorm hadden, en haar olijke makkertje Bep dartelden de met zware, muskusachtige geuren beladen stal binnen. Ze hielden verschrikt stil toen ze de met zweet beparelde, kabelbespierde rug van Flaaf in de gaten kregen. Jeanne, die uit jaloezie nooit te lang naar haar broeder wilde kijken, wendde zich bevalligerwijze af. Maar Bep kon haar priemende blik niet van dit prettig exemplaar afhouden. De gesculptuurde spierbanen die van boven naar beneden, bij wijze van uitnodiging naar het diepere, het lagere, het nu nog bedekte, over Flaaf’s torso kruisten, hielden haar aandacht vast als ware zij een Mexicaan die na een onbedoeld lange wereldreis weer een heuse wrap met cucarachavlees aanschouwen kan. Zonder te weten wat ze precies deed - want ondanks hardnekkige geruchten anderwijs, zijn zulke boerenmaagdjes door blootstelling aan “dierencopulatie” wel wijs in de zaken van de voortplanting maar niet in de zaken van hoe dat een effect heeft op het eigen lichaam - begon ze zachtjes met haar afgebeten excuus voor nagels de binnenkant van haar blote knie te beroeren, die nog juist onder haar afgeknipte tuinbroek uitkwam. Een aangename warmte, die nog werd versterkt door de  overweldigende animale, welhaast bestiale geuren waar de stal mee bezwangerd leek, kroop als een geniepig en zondig gelijkpotig insect langzaam haar buik in.
            “Hallo Flaaf, je moet het wel warm hebben,” plaatste Bep goedmoedig een gemeenplaats, teneinde de plotseling broeierig beladen atmosfeer van het bijgebouw te doorbreken. “Zo zie je er in ieder geval wel uit!” Flaaf, helemaal niet content met het noemen zijner bijnaam door dit schalkse kameraadje van zijn zus, reageerde slechts door zijn onderarm langs zijn gezicht te vegen.
“We hebben wel wat koels te drinken voor je, als je wilt” giechelde Bep wulps, de daad bij haar eerdere woorden voegend door uit een tot dan toe verborgen knapzak op haar rug een navenante fles gemberbier te halen. Een en ander werd Flaaf nu wel duidelijk, want hij hoorde het geluid van andere flessen uit de tas komen, een gerinkel zo je wilt, en de blossen op de wangen van de deerntjes, die hij eerder had toegeschreven aan niets meer dan het warme weer en zijn overweldigende verschijning, kregen nu een diepere betekenis.
            “Zo te zien is dit niet jullie eerste fles”, brak Flaaf ook van zijn kant het ijs. “Jullie zien er ook warm uit! Waarom komen jullie niet even bij mij in het hooi zitten, dan drink ik die welverdiende fles op en vertellen jullie me wat jullie gedaan hebben vandaag?”
Jeanne, die zich tot dan toe beschroomderwijs afgewend had gehouden, voordoende alsof ze de licht vermolmde houten wanden van de schuur aan het vorsen was, gaf nu ook toe aan het gevoel van aangeschotenheid en plofte, haar eerdere nijd vergetend, naast haar oudere broer neer, die zich inmiddels op een der hooibalen had laten zakken, niet nalatend zijn spieren in een koesterende zonnestraal die toevallig door een romantisch maar in de winter funest gat in het dak viel optimaal ten toon te spreiden. Bep slaakte dan ook binnensmond een klein kreetje (“Krzyp!”), en zorgde er wel voor zich dicht naast hem neer te vlijen. Enige onhandigheid voorwendend streelde ze, de fles aan Flaaf gevend, zacht langs de diagonale spieren van zijn fabelachtige torso.
“Hoe kom jij eigenlijk zo gespierd,” vroeg Jeanne terecht, “jij doet hier nooit werk! Alleen ik en de zussen doen hier alle arbeid!”
“Ik doe dan misschien geen werk voor de boerderij, maar ik werk wel aan mijn lichaam”, riposteerde Flaaf vaardig. “Als ik het ooit wil maken in de Grote Stad, dan moet ik daarvoor wel een navenant lichaam hebben. Lelijke mensen komen nergens, zegt Opoe altijd, en daar heeft ze gelijk in, en dat heeft ze.”
“Nou ik vind het een mooi gezicht,” verzuchtte Bep gewillig, “je bent net een anatomieles! Hier (en ze volgde met haar vingertje een zweetdruppel die zich een weg over Flaafs torso wurmde) loopt je ribbenkast, en hier begint je buik. Wist je dat mensen maar een maag hebben, tegen vier van koeien?” Ze grinnikte, vermaakt over het feit dat God een zo grote variëteit aan dieren had geschapen, niet alleen met een radicaal ander exterieur, maar ook met een volkomen verschillend interieur. Flaaf bleef niet onberoerd onder de grillige aanraking van Bep. Snel nam hij een grote slok gemberbier, onderwijl vanuit zijn ooghoek het buurmeisje, dat hij al van jongs af aan kende, eens goed opnemend. Ze was groot geworden het afgelopen jaar, en haar modieus afgeknipte “tuinbroek” vulde zich van voren met een aangename borstpartij, waarvan een royale portie reeds zichtbaar was door het over hem heen leunen van haar lijfje.
            Ook Jeanne keek ademloos naar haar vriendinnetje. Hoewel ze haar al vele malen nakend had gezien, wanneer ze samen douchten na een partijtje modderworstelen, of wanneer ze zich omkleedden na een zweterige middag huiswerk maken, had ze nog nooit op deze manier naar Bep gekeken... Nu ze erover nadacht werd ze zich ervan bewust dat ze, wanneer ze na een lange dag vol huiselijke en buitenshuiselijke noeste arbeid tussen de lakens was gedoken, een vochtig tussenbeens vachtje kreeg van visoenen waarin Bep een aanjagende rol speelde. Tot nu toe had ze deze visioenen niet in haar superego toegelaten; blijkbaar vond de poortwachter van haar onderbewuste dat dergelijke taferelen het daglicht niet verdragen konden.
            Hoe dan ook – Flaaf en Bep waren inmiddels begonnen aan de eerste voorzichtige schreden op het pad der lust.
“Ik ben hitsig als een hengst,” mompelde Flaaf weinig subtiel, terwijl de paarden instemmend hinnikten op de achtergrond.
“Oja?” jengelde Bep lodderig, pulkend aan de knopen van Flavianus’ broek.
“Jaja, klopt, jaja,” voegde Flaaf overbodig toe, terwijl hij de schouderbanden van Beps welgevulde tuinbroek handig met een geoefende hand openklikte. Jeanne, die schuin achter Flaaf zat, zag hoe Beps tepels door dier T-shirtje priemden en beheerste zich niet langer – ze kroop door het hooi naar het boerenmeisje toe en verloste haar van de ketenen van heur shirtje. Flaaf en Bep keken op, enigszins verbaasd door de oplaaiende passie van hun zusje scepterievelijk vriendin, maar vonden het wel een leuk idee en verdeelden inschikkelijk hun aandacht.
            Flaaf had inmiddels zijn broek naar zijn knieën doen dalen en gaf zijn boxer een navenante behandeling. Wat Bep en Jeanne toen zagen…!!! :O!!!!! NiEt Te GelOvEN!!?!?!?! o_O!!!!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten