zaterdag 22 december 2012

Talen en hun transparantie

Artikel uit Absint (tijdschrift van afdeling Neerlandistiek aan de UvA), #6, sept/okt 2012. 
Redactie: Ava Creemers

In elk nummer van Absint laten we een promovendus aan het woord over zijn of haar onderzoek. Dit keer is het de beurt aan Sterre Leufkens, promovenda bij de capaciteitsgroep Taalwetenschap. In haar onderzoek vergelijkt zij 25 talen, om te achterhalen welke non-transparante eigenschappen deze talen hebben en in welke volgorde deze voorkomen.



-----------

In mijn studie Taalwetenschap aan de UvA heb ik me gespecialiseerd in de vergelijkende taalwetenschap, oftewel typologie. In dat gebied vergelijk je talen uit alle delen van de wereld met elkaar, om te zien waar de verschillen en overeenkomsten liggen. Daardoor krijg je een beter idee van wat taal in wezen is: als je weet dat alle talen op de wereld een bepaalde eigenschap hebben, zal die eigenschap wel heel essentieel zijn voor het functioneren van taal.
            In mijn promotieonderzoek, waarmee ik in september 2010 begonnen ben, vergelijk ik talen op hun ‘transparantie’: de mate waarin ze een-op-een relatie tussen betekenis en vorm aanhouden. Om dat wat concreter te maken zal ik een voorbeeld geven van non-transparantie: het woordje ‘het’ in ‘het regent’. Dit moet er staan, omdat het Nederlands vereist dat er een subject in de zin staat. Maar ‘het’ verwijst nergens naar, het heeft geen betekenis. Het gaat hier om een nul-tot-een-relatie tussen betekenis en vorm. Het Fongbe, een taal uit Benin, is transparant wat dit betreft: daar zeg je jì jà, letterlijk vertaald ‘regen valt’. In die taal wordt in dit geval geen ‘betekenisloos’ woord gebruikt. Ik werk met een lijst van 15 non-transparante verschijnselen: dummy subjects zoals in dit voorbeeld, maar ook grammaticaal geslacht (een verdeling van nomina in klassen, die niet in betekenis verschillen), fusie (meerdere betekenissen worden uitgedrukt in 1 vorm), etc.
            In mijn onderzoek bekijk ik van 25 talen welke non-transparante verschijnselen ze hebben. Die talen komen uit verschillende taalfamilies. Het is namelijk niet zo interessant om talen uit dezelfde familie te vergelijken. Als bijvoorbeeld Nederlands en Engels iets gemeen hebben, komt dat doordat ze dezelfde voorouder hebben. Dat zegt niets over de aard van taal. Maar als Nederlands en Fongbe een overeenkomst hebben, kan dat niet aan verwantschap liggen. Dan heb je misschien een gemeenschappelijke factor ontdekt, die voor alle talen geldt – dat is veel interessanter. Daarom heb ik uit alle grote taalfamilies een taal gekozen om te bestuderen. Met zo’n divers sample kun je ook voorkomen dat conclusies alleen op Europese talen gebaseerd zijn – iets wat helaas nog te vaak gebeurt in de taalwetenschap.
            Ik hoef de talen in mijn onderzoek overigens niet te beheersen; descriptieve linguïsten (oftewel beschrijvende taalwetenschappers) hebben ze bestudeerd en de regels opgeschreven in zogenaamde grammatica’s, die ik als bronnen gebruik. De auteur van een grammatica hanteert niet altijd dezelfde begrippen en theorieën als ik. Daarom moet ik altijd goed onderbouwen wat ik met een bepaalde term bedoel, en beargumenteren waarom ik denk dat een verschijnsel aanwezig is in een bepaalde taal.
            Alle talen die ik tot nu toe geanalyseerd heb, hebben non-transparante eigenschappen, maar de een meer dan de ander. Je kunt dus niet spreken van ‘transparante en non-transparante talen’, maar alleen van gradaties. Onder de relatief transparante talen zijn veel creooltalen: talen die in de tijd van het kolonialisme ontstaan zijn, toen slaven van verschillende achtergronden met elkaar en met Europeanen gingen communiceren. Omdat deze relatief jonge talen zo transparant zijn, vermoeden we dat talen transparant beginnen en pas in de loop der tijd non-transparante eigenschappen ontwikkelen.
            Het doel van mijn onderzoek is te achterhalen in welke volgorde die non-transparante eigenschappen in een taal komen. In de meest transparante talen komen steeds dezelfde non-transparante eigenschappen voor. Blijkbaar verschijnen die eigenschappen het eerst. Een non-transparant verschijnsel als grammaticaal geslacht (zoals in het Nederlands het verschil tussen ‘de’ en ‘het’, wat meestal geen betekenisverschil maakt) ben ik daarentegen alleen nog in de minst transparante talen tegengekomen. Het Nederlands is dus relatief non-transparant!
            Die volgorde van eigenschappen waar ik naar zoek, tekent zich al af in de resultaten die ik tot nu toe heb gevonden. In de twee jaar die ik nog heb, ga ik nog meer talen bekijken om te zien of dit patroon standhoudt. Het lijkt erop dat de eerste non-transparante verschijnselen allemaal gevallen zijn van het ‘te vaak uitdrukken’ van een betekenis. In het Nederlands bijvoorbeeld, zeg je ‘hij heeft’, waarbij je twee keer de betekenis ‘3e persoon enkelvoud’ uitdrukt (met het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ en door de werkwoordsvervoeging ‘-t’). Zoiets levert een één-tot-twee relatie op en is dus non-transparant, maar het is wel heel begrijpelijk dat het gebeurt: zo weet een spreker zeker dat die betekenis overkomt.
            Het bestuderen van transparantie leert ons iets over de structuur van talen. Maar mijn onderzoek heeft ook een theoretisch belang. Het bekijken van de relatie tussen betekenis en vorm is namelijk een beladen thema in de taalwetenschap. In de meest gangbare theorie, de Generatieve Grammatica (bedacht door Noam Chomsky in de jaren zestig), wordt vooral naar de vorm gekeken, meer specifiek naar de syntaxis. In deze theorie probeert men de regels te achterhalen die kunnen voorspellen welke zinnen in een taal grammaticaal zijn. In de jaren zeventig en tachtig kwamen er echter taalwetenschappers die vonden dat je de syntaxis niet los kunt zien van de functie van taal: communicatie, oftewel het overdragen van betekenis. Deze taalwetenschappers worden functionalisten genoemd. Als je bijvoorbeeld naar woordvolgorde kijkt, zal een ‘generativist’ zoeken naar de regels die bepalen wanneer in een taal een prominent zinsdeel vooraan in de zin kan staan. Maar een functionalist zal willen bepalen wat een bepaalde volgorde voor communicatief voordeel oplevert, bijvoorbeeld: het eerst stuk van de zin wordt beter gehoord, dus is het slim om cruciale of nieuwe informatie voorop te zetten. Op die manier kun je verklaren dat in veel talen in vraagzinnen het vraagwoord aan het begin van de zin staat. Mijn verklaringen voor non-transparantie passen hier ook in. Zoals ik hierboven uitlegde, denk ik dat het ‘te vaak’ uitdrukken van een betekenis communicatief voordeel oplevert, omdat de spreker dan zeker weet dat de betekenis overkomt.
           Ik werk in mijn onderzoek dan ook met een functionele theorie: Functional Discourse Grammar. Die theorie modelleert niet alleen woorden en zinnen, maar ook eenheden van betekenis, met hun onderlinge verbanden. Non-transparante verschijnselen laten zien dat vorm en betekenis niet altijd ‘gelijk op gaan’. Door ze te bestuderen, kunnen we beter begrijpen hoe het kan dat taalvormen zich gedeeltelijk los van hun betekenis kunnen ontwikkelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten