vrijdag 25 april 2014

Tien^TaalVoor... Mathilde Jansen

Taal: wie is er niet mee bezig? Blogs, twitters, tijdschriften, polemieken, ingezonden brieven, boeken. Er zijn heul veul mensen met evenveul meningen. Toch zijn er ook mensen die zich meer met taal bezig houden dan anderen. Daarom vraagt Milfje Meulskens hun mening over taal. Vandaag een icoon van de popularisatie: Mathilde Jansen. Ze volbrengt deze nobele taak als redacteur Taalwetenschap op Kennislink.nl, als redacteur van de website en nieuwsbrief van het Meertens Instituut, en als redactrice van de LOT-prijs-winnende De TaalcanonDaarnaast is ze docent taalkunde in het hoger onderwijs: eerst aan de Universiteit Utrecht, nu aan de Hogeschool Utrecht. Het is een beetje een longread, maar dan heb je ook wat!




1.      Wat betekent taal voor jou?


Ik ben eigenlijk altijd met taal bezig. In mijn werk, in de opvoeding van mijn kinderen, en in mijn vriendenkring waarin veel mensen ‘iets met taal’ doen. Ik vind taal vooral interessant als middel om je identiteit mee uit te drukken. Uit iemands taalgebruik kun je heel veel opmaken over zijn persoonlijkheid. Over wie hij is of wie hij wil zijn. En het is ook bij uitstek een sociaal bindmiddel. Uit onderzoek blijkt dat wij ons in ons taalgebruik continu aanpassen aan de mensen om ons heen. Dat gaat vaak heel onbewust. Toen ik in Nijmegen ging studeren, was ik een van de weinige mensen in mijn studiejaar uit het noorden. Ik nam daardoor al heel snel de zachte g over, om er toch een beetje bij te horen. Dat had ik zelf overigens helemaal niet door: de buschauffeur op Texel wees me er een keer op toen ik een weekendje naar mijn ouders ging. 



2.      Erger je je aan het taalgebruik van mensen?


Nee eigenlijk helemaal niet. Vooral in het mondelinge taalgebruik zal ik niet snel iemand corrigeren (met uitzondering van mijn kinderen dan, maar die zijn nog jong). Dat komt denk ik doordat ik ben opgegroeid in een dialectsprekende omgeving (Texel dus) en doordat ik voor mijn werk altijd veel dialectsprekers heb geïnterviewd. Daardoor weet ik dat verschijnselen die in het Standaardnederlands niet voorkomen, in sommige dialecten heel gewoon zijn. Zoals het gebruik van als in plaats van dan, of kennen in plaats van kunnen. Ik vind het juist leuk dat iedereen verschillend praat. Maar het is wel anders als ik een taalfout tegenkom in een landelijk dagblad, of op Kennislink bijvoorbeeld. Mijn collega’s bij Kennislink krijgen weleens mailtjes van mij waarin ik ze wijs op een taalfout. Maar zonder opgeheven vingertje, want iedereen maakt weleens een foutje. 



3.      Waarom denk je dat mensen zich ergeren aan taalgebruik?


Dat zijn mensen die zelf heel erg hun best doen om correct te spreken of te schrijven. Als anderen dat dan niet doen, zit dat ze dwars. Ik ben er zelf nogal makkelijk in, omdat ik weet dat taal continu aan verandering onderhevig is. Een taalverandering is ook nooit een verslechtering, hoewel mensen dat nogal eens denken. In principe is een taalverandering een aanpassing van de taal aan de behoefte van de gemiddelde taalgebruiker, dus in die zin is het eerder een verbetering. Die dynamiek in taal maakt taal juist boeiend.



4.      Je bent gepromoveerd op het Amelands. Wat is er allemaal bijzonder aan dat dialect/die taal? Is er een groot verschil met het Fries?


Ja! Zeg tegen een Amelander nooit dat het Amelands een Fries dialect is; het is een Hollands-Fries mengdialect. Dat komt doordat het bestuur op het eiland lange tijd Hollands is geweest en doordat de overzeese contacten met Holland vroeger veel belangrijker waren dan met het Friese vasteland. Het bijzondere aan het Amelands is vooral dat het nog zoveel wordt gesproken door de jongeren. Dat is tamelijk bijzonder in een tijd waarin plaatselijke dialecten op hun retour zijn. Op Ameland kun je zelfs nog een uitspraakverschil horen tussen mensen van de oost- en westkant. Vraag een willekeurige Amelander de woorden (ook wel sjibbolet) ‘oud hout op zolder’ uit te spreken, en een echte Amelander weet of hij van oost of van west komt.


5. Voor De Taalcanon heb je (samen met anderen) de LOT populariseringsprijs gewonnen. Hoe zorg je er volgens jou voor dat populariseren echt succesvol is?


Als ik teksten redigeer, merk ik dat wetenschappers heel snel in hun jargon blijven hangen. Dat is niet zo gek als je de hele dag door vooral met collega’s uit je eigen vakgebied praat. Het werkt daarom heel goed als je een tekst voor een breed publiek eerst even voorlegt aan bijvoorbeeld een familielid die niks weet van jouw vakgebied. Wetenschappers die gaan populariseren moeten er ook altijd aan wennen dat de nuance wat minder belangrijk is, en dat je minder voorzichtig hoeft te zijn in je formuleringen. Belangrijk is dat je het juiste publiek voor ogen hebt, en dat zijn dus níet je collega’s.


6.      Wat is je lievelingswoord?


Lapis lazuli. Dat klinkt als poëzie, of als een toverspreuk. Ik denk trouwens wel dat ik iets anders tegen woorden aankijk dan de gemiddelde Nederlander. Dat komt doordat ik tot die 5 procent van de bevolking hoor met synesthesie, en bij cijfers en letters sterke associaties heb met kleuren. Overigens had ik dat als kind nog veel sterker dan nu. Maar het betekent soms wel dat ik een woord mooi vind omdat het mooie kleuren heeft. En bij lapis lazuli kloppen die kleuren toevallig een beetje met het woord. 



7.      Heb je een taalwens, en zoja, wat is het?


Ik zou willen dat taalwetenschap een vak werd op de middelbare school. Dat kennis over taal veel meer deel uit zou maken van de algemene opvoeding. Er zijn nu zoveel misverstanden over taal, en dat is eigenlijk zonde. Het misverstand dat taalverandering erg is bijvoorbeeld, of dat een meertalige opvoeding schadelijk kan zijn. Sommige mensen denken ook dat taal altijd volgens logische regels is opgebouwd of dat de dialecten zijn voortgekomen uit het Standaardnederlands. Eigenlijk weet de doorsnee Nederlander veel te weinig over taal.


8.      Wier of wiens taalgebruik vind jij inspirerend?


Dat van Jan Wolkers. Ik vind zijn boeken natuurlijk mooi omdat ze zich vaak afspelen in voor mij vertrouwde omgevingen, maar vooral ook om het taalgebruik. Wolkers gebruikt prachtige zinnen, maar ook woorden: spuugbeestje, wrang (de smaak van de bessen in zijn achtertuin). Vooral het boekje Groeten van Rottumerplaat vind ik een aanrader. Het is een verslaglegging van Wolkers’ verblijf op Rottumerplaat waarin hij in zijn eentje bivakkeert tussen de meeuwen. We hebben het boek gelezen met mijn boekenclub. Het oprakelen van sommige passages leidt nog steeds tot de nodige hilariteit.



9.      Welke taal zou je nog wel eens willen leren en waarom?


In mijn studietijd heb ik allemaal interessante talen geleerd, zoals het Oudengels, het Oudhoogduits, het Oudfries en het Gotisch. Maar het Russisch was de grootste uitdaging, omdat het Cyrillisch schrift voor een westerling erg lijkt op geheimschrift. Het lastige is dat je zo’n taal niet zo makkelijk leert als je je niet regelmatig onder moedertaalsprekers begeeft. Zo heel ver ben ik dus niet gekomen. Het Fries had ik ook nog wel wat beter willen leren spreken, of het Amelands. Dan was het veldwerk een stuk makkelijker geweest. Nu waren mijn proefpersonen soms geneigd om zich aan te passen aan mijn Nederlandse uitspraak.

10.     Ken je nog een leuke woordgrap, taalgrap of taalspelletje?


Ja maar die taalgrappen zijn vooral inside jokes. Een taalspelletje dat we weleens deden met mijn Neerlandici-vrienden, is het woordenboekspel. Dan zoek je een onbekend woord op in een woordenboek en schrijft daarvan de definitie op een briefje. De andere deelnemers moeten allemaal een eigen verzonnen definitie opschrijven en vervolgens moet iedereen raden wat de juiste definitie is bij dat woord. 

1 opmerking:

  1. als in Limburg er weer concourse is gaan bijv. de harmonie orkesten van Mheer en Banholt regelmatig met elkaar op de vuist. Die twee dorpen liggen op een steenworp van elkaar, maar de mensen herkennen aan het dialect van welk dorp iemand komt ... de kracht van het oor die subtiele verschillen in dialect precies hoort

    BeantwoordenVerwijderen