We hebben eerder al wat verschillende velden binnen de taalwetenschap op een rijtje gezet (hier en hier), maar ook daar gaan we niet echt in op wat een taalwetenschapper nou eigenlijk doet, en hoe z/hij dat doet. Dit is misschien wel het belangrijkste stukje dat we ooit schreven, want er heersen ontzettend veel misverstanden over taalwetenschappers. Sommige mensen (notably Aleid Truijens) denken bijvoorbeeld dat ze het woord het willen afschaffen. Nee, dat willen we niet. Wat we doen, is eigenlijk niet zo anders van wat andere wetenschappers doen.
Stel, je bent op een feestje. Je praat met iemand die je
niet kent, en die blijkt geoloog te zijn. Zij vertelt je dat er een nieuwe
theorie is over de manier waarop de aarde is opgebouwd. Prima, denk je. Je past
je kennis van de wereld erop aan. Stel nou dat je met een taalwetenschapper
blijkt te praten. Die zegt: weet je, er is nieuw onderzoek, en het zou best
weleens kunnen dat het verdwijnt. Verontwaardiging, ontkenning, hoon, minachting,
woede: allemaal emoties krijgt de arme taalwetenschapper over zich heen - als ze al geloofd wordt.
Zo'n geval als het is maar een minimaal onderdeel van de taalwetenschap. Heel veel andere onderzoekers zijn bijvoorbeeld bezig met het in kaart brengen van de rol van taal in ons bewustzijn, in onze cognitie. Dat is zo'n belachelijk fundamenteel iets, daar ga je bijna scheel van kijken.
Iets anders dat wetenschappers doen is kijken naar patronen. Ook dat is gewoon basale wetenschap, maar ook nu weer onverwacht vreemd voor veel mensen. Als jij ergens leest dat kinderen op een bepaalde leeftijd een bepaalde klank gaan gebruiken oid, dan zeg je natuurlijk vaak: "Ja maar mijn kind doet dat niet." Dat is op zich een interessante observatie, maar het is er maar één. De taalwetenschapper heeft het in dit soort zaken meestal over statistische waarschijnlijkheden, niet over absolute waarheden. Taalwetten zijn niet als zwaartekracht. Het is niet altijd waar. Overigens zijn medische wetten (bijv. over bijverschijnselen) ook niet als zwaartekracht. Hier, lees maar eens over wat een p-waarde is. En zwaartekracht is trouwens ook niet altijd als zwaartekracht. Maar dat moet je maar aan een natuurkundige vragen - die heeft daar dan weer verstand van.
Nog iets dat taalwetenschappers vaak te horen krijgen: hoeveel talen spreek je? Eigenlijk een rare vraag. Je vraagt een geoloog toch ook niet hoeveel stenen hij kent? Als taalwetenschapper spreek je of ken je niet per se meer talen. In plaats daarvan kijk je misschien naar bepaalde fenomenen die in allerlei talen voorkomen. Maar daarvoor hoef je de taal niet te kunnen spreken of verstaan. Je kunt namelijk gebruik maken van een tak van de taalwetenschap, die veldwerk verricht, en daar o.a. woordenboeken en grammatica's van maakt, zodat andere onderzoekers daar weer dingen uit kunnen halen. Je kunt dat namelijk allemaal niet alleen. Sommige taalwetenschappers gaan heel erg de diepte in op een bepaalde taal, en spreken die waarschijnlijk wel. Anderen doen dat niet. Helemaal niet erg. (Overigens vinden veel taalwetenschappers het leuk om vreemde talen te leren, ze houden immers van taal, dus gemiddeld zullen taalwetenschappers wel veel talen kennen. Net als een geoloog waarschijnlijk veel stenen kent. Maar het is dus niet hun vak om er zo veel mogelijk te leren.)
Waar het kortom op neer komt, is dat taalwetenschappers heel veel doen achter de schermen van de taal. Het is niet zo dat ze de hele dag observaties doen over taal, zoals iedere taalgebruiker dat doet, en daar dan artikelen over schrijven. Ze doen daadwerkelijk onderzoek, met methoden die objectiviteit proberen te garanderen. Net als geologen dat doen - dat zijn ook wetenschappers, en niet zomaar stenenverzamelaars. Alleen nemen mensen, omdat ze allemaal zo veel met taal bezig zijn (en niet met geologie), niet zomaar de autoriteit van de taalwetenschapper aan. Dat maakt ons vak soms heel moeilijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten