Er zijn eindeloos veel mensen met taal bezig. Tot een paar jaar geleden probeerden we deze mensen aan het woord te laten in onze rubriek Tien^Taal. We stopten daarmee om allerlei redenen, maar de interesse bleef. Daarom proberen we sinds vorig jaar nieuwe interviews te brengen, met vooral jonge onderzoekers. Wat zijn ze aan het doen? Hoe komen ze aan hun baan, hoe bevalt die, en hoe zien ze hun toekomst? Deze keer aan het woord: Meike de Boer, promovenda in Leiden.
1. Wie ben je, wat doe je en waarom?
Ik ben Meike, een 27-jarige promovenda aan de Universiteit Leiden. Ik heb een achtergrond in zowel Taal & Communicatie als in Criminologie/ Rechtspsychologie, wat ik uiteindelijk heb gecombineerd in het vakgebied Forensische Taalkunde. Ik werk binnen het project The Speaker in Speech van Dr. Willemijn Heeren, waarin we onderzoeken onder welke omstandigheden specifieke klanken (klinkers en medeklinkers) het meest herkenbaar zijn voor een spreker.
2. Forensische Taalkunde? Vertel!
Onder dit vakgebied vallen alle onderwerpen die taal en recht met elkaar combineren, zoals het taalgebruik van politieagenten/rechters/advocaten/112-medewerkers, de taal van wetten en contracten, en hoe taal gebruikt kan worden als bewijs in een rechtszaak. Dat laatste is mijn specifieke passie, omdat dit direct bijdraagt aan een meer rechtvaardige samenleving.
Mijn promotieonderzoek valt binnen de Forensische Fonetiek, waarin gewerkt wordt aan de ontwikkeling en onderbouwing van forensische spreker-vergelijkingen. Bij sprekervergelijkingen worden stemmen van verschillende geluidsopnames met elkaar vergeleken om tot een conclusie te komen in hoeverre de stem in een anonieme opname “matcht” met de stem van de verdachte.
Ik kijk bijvoorbeeld naar wat het effect is als een opname in iemands tweede taal is. Als je de kenmerken van klanken meet, zoals hun duur, zijn de metingen op klanken uitgesproken door één persoon in principe meer vergelijkbaar dan dezelfde klank uitgesproken door verschillende sprekers. Wat we nog niet weten, is hoe dit zit in de tweede taal. Het kan bijvoorbeeld zijn dat mensen in hun tweede taal meer hun best doen om een bepaalde doelklank te bereiken en zo meer op elkaar lijken dan in hun eerste taal. Het kan ook zijn dat door een minder goede beheersing van de tweede taal, individuen juist meer van elkaar verschillen dan in hun eerste taal; verschillende sprekers beheersen de taal waarschijnlijk allemaal op een net ander niveau. Verder is het nog maar de vraag of mensen een bepaalde klank die in hun eerste en tweede taal voorkomt in beide talen hetzelfde uitspreken, oftewel of de metingen dan nog steeds op elkaar lijken. Daarom doen we hier onderzoek naar.
3. Waarom ben jij specifiek geïnteresseerd in deze tak van sport?
Ik vind het interessant dat mijn werk rechtstreeks toegepast kan worden in het forensische veld. Ik werk naast mijn promotie als vooronderzoeker bij forensische taal- en spraakonderzoeken. Laatst kwam er een getapt telefoongesprek binnen in taal A en moest ik ter vergelijking opnames maken bij de verdachte. Daar aangekomen wilde ik hem laten praten in taal A, maar zei hij dat hij die taal helemaal niet sprak. Uit pure wanhoop heb ik hem toen maar laten praten in taal B, waardoor de hoofdanalist opnames moest vergelijken in twee verschillende talen. Eigenlijk weten we helemaal niet zeker of dat wel kán, maar bij gebrek aan beter presenteren we dan toch een (voorzichtige, genuanceerde) conclusie aan de rechter. Met mijn onderzoek kan ik over een paar jaar zeggen of dit verantwoord is geweest, of dat we het onderzoek beter hadden kunnen afwijzen. Die praktische kant is voor mij de grootste drijfveer.
4. Wat zijn de specifieke problemen die optreden bij het vergelijken tussen verschillende talen?
Het grootste probleem is dat je niet zeker weet of een gemeten of waargenomen verschil optreedt doordat het gesprek in een andere taal is, of doordat het een andere spreker is. Alleen als het echt heel duidelijk een andere stem is, kun je hier een sterke uitspraak over doen. Ook bij overeenkomsten is het nog gevaarlijk om te harde uitspraken te doen, omdat we helemaal niet weten wat de validiteit is.
Wat dit soort vergelijkingen zo lastig maakt, is dat verschillende talen andere normen hebben die invloed hebben op de manier waarop iemand praat. Denk aan de th-klank in het Engelse ‘the’, die in veel andere talen niet wordt gebruikt. Die klank zou je dus niet kunnen vergelijken als je een Engels en een Nederlands fragment hebt. Maar ook komen klanken in verschillende talen voor in andere klankcombinaties. Dat heeft ook een effect op de metingen, vanwege coarticulatie: je mond komt vanuit een bepaalde stand naar de klank toe en gaat vanaf die klank naar een andere positie. Vaak hoor je in een klank welke klank ervoor kwam en welke klank erna komt. Als een klank dus telkens in een andere context staat in de ene taal ten opzichte van de andere taal, is die klank niet goed te vergelijken over talen heen.
5. Je presenteerde laatst over zogenaamde 'filled pauses'. Wat zijn dat, en wat is het belang ervan?
'Filled pauses' zijn de klanken die sprekers maken als ze bijvoorbeeld moeten nadenken over wat ze willen zeggen of als ze een woord zoeken. In het Engels noemen ze dit ook wel ‘hesitation markers’, omdat ze een bepaalde vorm van aarzeling uitdrukken. In het Nederlands zeggen we dan ‘eh’ of ‘ehm’. En in veel andere (buur)talen trouwens ook, maar dan telkens net iets anders uitgesproken en ook anders geschreven (de Britten schrijven bijvoorbeeld ‘er’ en de Amerikanen ‘uh’).
Dit soort klanken kunnen heel veel verschillende functies hebben in een gesprek, maar worden relatief onbewust geproduceerd en waargenomen door gesprekspartners. Het maakt ook niet heel veel uit hoe de klank precies wordt uitgesproken, omdat hij geen expliciete betekenis heeft en ook wel heel gek moet worden uitgesproken om te worden aangezien voor een “echt” of ander woord. Door die mate van vrijheid bestaat er veel variatie in hoe individuen de klank uitspreken. Ondertussen zijn mensen juist wel heel consistent in hun gebruik van ‘eh’. Dat maakt het een interessant woordje om te onderzoeken in een forensische context. En ik ben natuurlijk benieuwd of Nederlanders hun Nederlandse ‘eh’ ook meenemen naar hun tweede taal (Engels).
6. Even terug naar je promotieonderzoek: wat voor beurs heb je?
Ik ben aangenomen door Dr. Willemijn Heeren om te werken als promovenda in haar project. Willemijn heeft een VIDI-beurs gekregen van NWO en heeft daarvan twee promovendi kunnen aannemen: mij en Laura Smorenburg.
7. Had je moeite om een beurs te bemachtigen? Hoe ervoer je het proces?
Ik werd op de vacature geattendeerd door een voormalige docent van rechtspsychologie, met de opmerking erbij dat het eigenlijk op “echte taalkundigen” gericht was. Ik was op dat moment halverwege mijn tweede jaar van de onderzoeksmaster Forensische Linguïstiek en besloot toch te solliciteren. Het komt namelijk niet bepaald vaak voor dat er vacatures ontstaan voor mensen die taalkundig zijn opgeleid maar ook affiniteit hebben met criminologische/forensische aspecten. Voor mijn gevoel was ik best goed gekwalificeerd, maar tijdens het sollicitatiegesprek bleek dat ik helemaal niet zoveel ervaring had met fonetiek. Vanwege mijn ervaring in de criminologie hebben ze uiteindelijk toch besloten om me aan te nemen, samen met iemand die gespecialiseerd was in fonetiek.
8. Hoe gaat het nu? Heb je het naar je zin, ga je lekker naar conferenties?
Een van de punten die tijdens mijn sollicitatiegesprek aan bod kwamen was of ik het wel zag zitten om me vier jaar lang vast te leggen op één project. Mijn CV bestaat namelijk uit een op het eerste gezicht lukrake verzameling van allerhande activiteiten. Nu ik bijna een jaar bezig ben en al bijna moet stoppen met ‘eh’ vind ik het moeilijk om afscheid te nemen. Het liefst zou ik me vier jaar lang alleen maar met ‘eh’ bezighouden. Er komen telkens nieuwe vragen op! Ondertussen ga ik wel om de haverklap naar conferenties, waardoor mijn budget voor jaar 1 er vrij snel doorheen is gegaan. En volgend jaar mag ik naar een conferentie in Australië, waardoor er zelfs helemaal geen budget over is. Ik moet dus nog steeds wel een beetje worden afgeremd in alle “nevenactiviteiten”, maar ik mag zeker niet klagen!
in Philadelphia wordt momenteel veel onderzoek gedaan naar discriminatie als gevolg van taalgebruik. M.n. "zwart" dialect blijkt 'n groot nadeel
BeantwoordenVerwijderen