Baby’s leren in hun eerste levensjaar de klinkers van hun
moedertaal onderscheiden. Het is moeilijk te achterhalen hóe ze dat doen. Taalwetenschapster
Karin Wanrooij promoveerde vorige week op hersenonderzoek naar deze extreem jonge
doelgroep. Ze toonde aan dat de hersensignalen van baby’tjes laten zien dat ze die
moedertaalklinkers kunnen leren door ze maar
vaak genoeg te horen.
Klanken afleren
Er is veel onderzoek naar hoe kinderen taalklanken leren.
Wanrooij legt in haar proefschrift uit dat kinderen die klanken niet een voor een leren onderscheiden.
Het gaat vaak juist andersom. Bij hun geboorte kunnen baby’s alle klanken van
de wereld onderscheiden. Maar dat is helemaal niet nodig, omdat een taal maar
een gedeelte van alle mogelijke klanken gebruikt. In het Nederlands
bijvoorbeeld maken we verschil tussen de à van ‘man’ en de á van ‘maan’. Als je
dat verschil niet herkent, kun je ook niet weten of je ‘man’ of ‘maan’ hebt
gehoord. Maar in het Spaans maakt het verschil tussen à en á nooit een
betekenisonderscheid. Spanjaarden gebruiken wel een a-klank, maar of die als à
klinkt of als á, dat maakt niet uit. Spaanse baby’s hoeven dat verschil dus ook
niet te herkennen. Hun hersenen moeten afleren om op het klankverschil te
letten. Dan gaat het dus niet om het aanleren van klankverschillen, maar juist
om het afleren ernaar te luisteren.
Baby’s zijn hier onwijs goed in: al na een jaar onderscheiden
ze alleen nog de klanken van hun moedertaal, en hebben ze afgeleerd om op
irrelevante verschillen te letten. Maar hoe doen ze dat? Baby’s krijgen nooit
uitleg over waar ze naar moeten luisteren. Volgens Wanrooij maken kinderen hierbij
gebruik van een mechanisme dat distributioneel leren heet. Je hersenen leiden hierbij
af welke klankverschillen belangrijk zijn, puur op basis van hoe vaak ze klanken
horen. Onderzoekers lieten al eerder zien dat baby’s van 6 maanden en ouder
inderdaad distributioneel leren. Maar de vraag was of jongere baby'tjes dat óók al kunnen.
Engelse les
Wanrooij heeft dit onderzocht bij baby's van
twee tot drie maanden oud. Die baby’s kunnen nog geen gedragstaakjes
doen – ze kunnen eigenlijk alleen nog maar liggen. Daarom bedacht Wanrooij een ingewikkeld
experiment. Ze liet Nederlandse baby’s van twee tot drie maanden oud luisteren
naar twee Engelse klinkers: de è van ‘kettle’, en de è van ‘cattle’. Voor volwassen
Nederlanders klinken die è’s hetzelfde. Wij horen het verschil niet meer, omdat
het in het Nederlands niet relevant is. Om te testen of de Nederlandse baby’s
het verschil kunnen leren door puur te luisteren naar de klanken, deelde
Wanrooij haar proefpersoontjes op in twee groepen. De eerste groep luisterde
een kwartier lang naar de twee Engelse klinkers. De tweede groep baby’s
luisterde alleen naar klinkers die wél in het Nederlands voorkomen. Zij kregen
dus geen ‘Engelse les’.
Vervolgens kregen alle baby’s een kapje met elektronische
sensoren op. Die sensoren meten de hersensignalen. Wanneer een baby iets
onverwachts hoort, nemen de sensoren een speciale hersenactiviteit waar. De
onderzoeker ziet dan een piekje in de hersengolven. Wanrooij liet alle baby’s
weer naar klanken luisteren. Eerst kregen ze een tijdje alleen maar kettle-è’s
te horen. Maar opeens hoorden de baby’s een cattle-è. Bij de baby’s die van
tevoren op de Engelse klinkers waren getraind door ernaar te luisteren, zag ze
op dat moment een piekje in het hersensignaal. Die baby’s hadden opgemerkt dat
ze een andere klinker hadden gehoord. De baby’s uit de controlegroep, die van
tevoren geen Engelse klinkers hadden gehoord, merkten dit helemaal niet op. Zij
maakten al geen onderscheid meer tussen de twee Engelse è’s.
Wanrooij’s experiment laat zien dat baby’s al wanneer ze twee
tot drie maanden oud zijn gevoelig zijn voor de klanken die ze om zich heen
horen. Hoe vaker bepaalde klinkerverschillen voorkomen, hoe beter de baby’s die
verschillen gaan waarnemen. Jonge baby’tjes doen dus inderdaad aan
distributioneel leren.
Slapend leren
Onderzoek naar zulke kleine baby’tjes is erg
arbeidsintensief. Wanrooij bouwde samen met collega’s een heus laboratorium om haar tests te kunnen doen. Ook programmeerde ze software om de tests mee te
kunnen uitvoeren. Tijdens het testen bleek het nog knap lastig om de
baby’s wakker te houden. Soms liet een baby niet het verwachte piekje zien. Dan
bleek vaak dat het kindje tijdens het experiment in slaap was gevallen. Leren
door lekker in je bedje te liggen luisteren gaat prima. Maar slapend leren, dát
kunnen zelfs baby’s niet.
Karin Wanrooij. Distributional learning of vowel categories in infants and adults [pdf]. 380 bladzijden. ISBN 978-94-6259-489-0
Als je meer wilt weten over het onderzoek in het babylab, en/of als je een baby hebt en mee wilt doen met dit soort onderzoek, kijk dan op http://www.hoelerenbabies.nl.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenCitaat: “De baby’s uit de controlegroep, die van tevoren geen Engelse klinkers hadden gehoord, merkten dit helemaal niet op. Zij maakten al geen onderscheid meer tussen de twee e’s.”
BeantwoordenVerwijderenMijn vraag: als deze baby’s uit de controlegroep een week nadien dezelfde “traning” ondergaan, wat dan?
Volgens u is het dan te laat. Helaas, pindakaas.