Taal: wie is er niet mee bezig? Blogs, twitters, tijdschriften, polemieken, ingezonden brieven, boeken. Er zijn heul veul mensen met evenveul meningen. Toch zijn er ook mensen die zich meer met taal bezig houden dan anderen. Daarom vraagt Milfje Meulskens hun mening over taal. Met vandaag Thijs Porck, docentpromovendus bij de
Opleiding Engels aan de Universiteit Leiden, docent Oud- en
Middelengelse taal en cultuur en de geschiedenis van de Engelse taal (waarvoor hij dit jaar een prijs won!), en Oud-Engels popularisator in het algemeen. Zijn promotieonderzoek richt zich op ouderdom in vroegmiddeleeuws
Engeland.
- Wat betekent taal voor jou?
In mijn onderzoek gebruik ik taal als
een ‘sleutel naar cultuur’. Door een taal te bestuderen krijg je
inzicht in de cultuur van de mensen die die taal spreken; waar hadden
ze woorden voor, waarvoor juist niet? Hoe leggen hun woorden
associaties en nuances bloot? In het Oudengels betekende het woord
“gelefed” zowel ‘oud’, ‘ziek’ als ‘moreel corrupt’;
blijkbaar waren er ook toen negatieve associaties met ouderdom.
- Nederlands of Engels?
Engels. Het Engels is een eigenaardige
taal, met een fascinerend grote woordenschat en een bijzondere
relatie tussen spelling en uitspraak. Waarom is ‘mice’ het
meervoud van ‘mouse’? Waarom zijn er in het Engels soms drie
verschillende woorden voor soortgelijke begrippen, zoals ‘ask,
question, interrogate’ en ‘kingly, royal, regal’? Waarom
schrijft men ‘knight’ met ‘kn’ maar wordt de k niet (meer)
uitgesproken? In dit soort dingen zie je duidelijk sporen van een
lange geschiedenis getekend door ondermeer invallen van
Noorssprekende Vikingen en Franssprekende Normandiërs.
- Wat is je lievelingswoord?
Mensen kiezen hun lievelingswoorden om
uiteenlopende redenen. Vaak heeft het te maken met de betekenis van
de woorden, zoals de woorden ‘liefde’ en ‘samen’. Soms gaat
het om de klank van het woord en J.R.R. Tolkien heeft bijvoorbeeld
ooit het woord ‘cellardoor’ (kelderdeur) beschreven als het
mooiste woord van de Engelse taal. Om dezelfde reden kiezen mensen
voor woorden als ‘hullabaloo’ (luid lawaai) of het Nederlandse
‘ammehoela’.
Voor mij is een
woord pas leuk als er een geschiedenis aan vast zit, zoals het
Engelse woord ‘decoy’ (lokeend, lokmiddel), afgeleid van het
Nederlandse ‘eendekooi’. Mijn lievelingswoord in dat opzicht is
het Engelse woord ‘bunny’; dat komt in de zeventiende eeuw opeens
opzetten en vervangt het woord ‘cony’. Het woord ‘cony’
(gerelateerd aan het Nederlandse ‘konijn’ en het Duitse
‘kaninchen’) wordt in die tijd minder gebruikt omdat het steeds
vaker werd uitgesproken als ‘cunny’, een schunnig woord voor het
vrouwelijke geslachtsorgaan. Een dergelijke ontwikkeling wordt in
het Engels ook wel ‘taboo deflection’ genoemd; we danken er ook
het groot aantal woorden voor het toilet aan.
- Oud-Engels wordt niet meer gesproken: is er nog wel genoeg onderzoeksmateriaal?
Het ‘Dictionary of Old English
Corpus’, waarin alle Oudengelse teksten zijn verzameld, telt zo’n
drie miljoen woorden. Dat is bijna vier keer zoveel als het verzameld
werk van Shakespeare bij elkaar. Af en toe wordt er nog wel eens een
korte inscriptie ontdekt, zoals laatst een 8e eeuwse
dichtregel op een pincet, maar het is min of meer een afgesloten
corpus.
Dat betekent niet
dat alle vragen al beantwoord zijn; met name nieuwe, digitale
technieken leiden tot nieuwe inzichten en nieuwe onderzoeksvragen. Zo
schreef een student van mij twee jaar geleden een programma waarbij
hij gebruik maakte van ‘The Thesaurus of Old English’, een
hiërarchisch woordenboek van het Oudengels waarin woorden
hiërarchisch zijn ingedeeld op begrippen. Met één druk op de knop
kon hij vervolgens laten zien voor welke zaken men in het Oudengels
de meeste woorden had.
- Je promotieonderzoek richt zich op ouderdom in vroegmiddeleeuws Engeland. Keek men toen heel anders tegen ouderdom aan dan vandaag?
Niet heel anders. Over het begrip
ouderdom in het verleden bestaan veel misverstanden: ‘vroeger
werden de ouderen nog wel gerespecteerd’, ‘men was toen al ‘oud’
als je een jaar of 35 was’ en ‘men bestempelde elke oude vrouw
als een heks’. Die beelden kloppen vrijwel allemaal niet.
Oudengelse teksten
beschrijven ouderdom toch met name als een probleem en niet persé
als een reden voor respect en waardering. Een oude koning was
bijvoorbeeld een serieus politiek probleem, omdat hij fysiek niet
langer in staat was belangrijke functies uit te voeren. De
leeftijdsgrens voor ouderdom was 50 jaar; dat is weliswaar iets lager
dan bij ons, maar zeker niet 35. Bovendien waren er ook toen genoeg
mensen die tot zeventig of tachtig jaar oud werden. Oude vrouwen,
tenslotte, komen in vroegmiddeleeuwse, Engelse teksten juist naar
voren als gerespecteerde ‘cultuurdragers’ ; heksen waren veelal
jonge vrouwen.
- Het werk van Tolkien is een onderwerp waarover je hebt gepubliceerd en ook wel eens lezingen geeft. Hoe verhoudt de auteur van The Lord of the Rings en The Hobbit zich tot jouw vakgebied?
Tolkien was naast fantasyschrijver ook
hoogleraar Oudengels aan de Universiteit van Oxford. Zijn interesse
in Oudengels en andere middeleeuwse literatuur heeft duidelijke
sporen achter gelaten in zijn fictie. Veel namen van karakters en
plaatsen, waaronder Saruman, Theoden en Isengard, komen uit het
Oudengels, The Hobbit heeft verschillende verhaalelementen uit
het Oudengelse gedicht Beowulf en in The Lord of the Rings
spreken de Rohirrim zelfs gewoon in het Oudengels!
Door Tolkien bij
mijn onderwijs te betrekken probeer ik mijn vakgebied aantrekkelijk
te maken voor studenten en, door middel van lezingen, ook naar buiten
toe. Met Tolkien heb je een groter bereik dan met Oudengels alleen:
mijn artikel over Oudengelse invloeden in The Hobbit werd
vorig jaar opgepikt door het weblog Medievalists.net en is toen meer
dan tweeduizend keer geliket (of moet dat geliked zijn?). Dat artikel
heeft zo dus meer lezers gevonden, vrees ik, dan elk van mijn andere
publicaties bij elkaar.
- Heb je een taalwens, en zoja, wat is het?
Ik zou het mooi vinden als er in het
middelbaar onderwijs meer aandacht zou worden geschonken aan
taalgeschiedenis en taalverleden; laat scholieren niet
alleen´onregelmatigheden´ stampen, maar leg uit waar die vandaan
komen.
- Wier of wiens taalgebruik vind jij inspirerend?
Sinds mijn jeugd ben ik gegrepen door
de taal van Jean Dulieu, de geestesvader van Paulus de Boskabouter,
wiens radiohoorspelen ik wel tig keer geluisterd heb. Dulieu speelde
briljant met taal: van het ‘geleerde gebrabbel’ van Oehoeboeroe
(“desalnietemin nogal wel zo tamelijk”) tot de verhaspelingen van
Gregorius de Das (“halemeel niet!”). Hij maakte ook gebruik van
woordspelingen, zoals een humeurige bromvlieg of een fietspad (een
pad op een fiets).
Een aflevering
die mij nog levendig voor de geest staat is het verhaal over de
vliegmachine van professor Punt; deze werkte op een geranium (niet op
uranium), had een cockpit waar geen kok in lag te pitten en was een
straaljager, want er stond een gietertje bovenop waar een straaltje
water uitkwam.
- Welke taal zou je nog wel eens willen leren en waarom?
Ik zou ooit nog eens een niet
Indo-Europese taal willen leren, zoals Zoeloe. Je begint dan
helemaal op ‘nul’ en wordt niet gehinderd (of geholpen) door
kennis van gerelateerde talen. Zoeloe lijkt me dan weer leuk door de
films over Shaka Zulu.
10. Ken je
nog een leuke woordgrap, taalgrap of taalspelletje?
Ik teken weleens taal- en woordgrapjes
op het whiteboard in mijn kantoor:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten