Gefeliciteerd allemaal,
je leest Milfjes honderdste blog! Als dat geen feest is, wat dan wel?!
Wie had kunnen bevroeden dat die onschuldige website met z’n
schimmige naam in 100 stukjes zou uitgroeien tot een medium voor
discussies op het scherpst van de snede, een platform waar
aanstormende jeugd naar lieve lust geforceerd jolig kan zijn, genoemd en geroemd door toonaangevende linguisten en gevreesd door menig
puristische stichting?
De rekeneenheid
De meeste variatie in cijfersystemen tref je
aan in de eenheid waarin gerekend wordt. In het Nederlands en in de
meeste andere talen van de wereld is dat 10: iedere tien getallen
begin je weer bij 1 plus een veelvoud van 10, en als de cijfers te
groot worden ga je over op machten van 10 (honderd, duizend, miljoen,
etc.). Maarrr er zijn genoeg talen die het anders doen.
Het Chukchi bijvoorbeeld neemt 20 als basis.
Het getal 51 drukken ze uit als ‘twee keer twintig plus tien en dan
nog een’, in plaats van zoals bij ons ‘vijf keer tien en dan nog
een’. Kan het gekker? Ja natuurlijk. Het Supyire gebruikt
basissen/bases van 80 en 5, het Ekari heeft 60 als eenheid, en het
Ngiti zelfs 32. Het getal 128 is daar letterlijk vertaald ‘vier
keer tweeëndertig’... De teleenheid kan ook heel klein zijn, zoals
bijvoorbeeld in het Haruai, waar ze alleen 1 en 2 gebruiken: het
getal 5 wordt dan zoiets als ‘twee plus twee plus een’. Je
begrijpt dat ze in die taal niet heel veel verder gaan dan 5, het
volgende telwoord betekent ‘veel’. Misschien hebben ze in die
cultuur gewoon niet zo veel getallen nodig; je komt immers ook een eind met
‘meer’ en ‘minder’…
Klein-groot-klein
Een groot taalwetenschapper (Joseph Greenberg)
heeft ooit ontdekt dat er een patroon zit in samengestelde getallen.
Let op, hier komt het. Als je een getal hebt dat uit twee getallen
bestaat, zijn er twee mogelijkheden: je zet het grootste getal voorop
en het kleinste erachter (twenty one, 20>1), of andersom
(eenentwintig, 1<20). Je hebt veel talen die het eerste doen, wat
minder talen die het andere doen, én talen die het allebei doen.
Voor die combinatietalen geldt ook een patroon: de lagere getallen
hebben de klein-groot-volgorde, en dan vanaf een bepaald getal draait
het om: alle getallen boven het omslagpunt volgen groot-klein. Het
Nederlands is zo’n taal! We volgen klein-groot, tot en met
negenennegentig (9<90). Dan gaan we opeens het honderdtal voorop
zetten, met daarachter de kleinere eenheid: honderdnegenennegentig
(oftewel 100>99). Dan schakelen we dus over op dat eerste
principe, eerst groot dan klein.
Zoals bij alle patronen is er trouwens
ook een tegenvoorbeeld bekend. Er is een dialect van het Malagasay,
geheten het Sakalava, waarin de twee volgordes ook gecombineerd
worden. Voor het getal 352 zeg je daar ‘vijftig plus twee, plus
driehonderd’. De lagere getallen gaan dus in de
groot-klein-volgorde (50>2), maar de hogere getallen niet
(52<300) - dat gaat in tegen het patroon voor combinatietalen van
Greenberg.
De groot-klein-volgorde is populairder in
de talen van de wereld, en Comrie legt uit waarom dat logisch is: als je het grootste
getal voorop zet, zie je meteen van welke orde van grootte het getal
ongeveer is. Als je begint met het kleinste deel, heb je nog geen
idee of je met ongeveer tien, of ongeveer duizend te maken hebt. Dat
wordt des te relevanter als je met grote getallen te maken krijgt. Op
die manier kun je verklaren dat het Nederlands vanaf honderd die
volgorde aan gaat houden, én je kunt begrijpen waarom het patroon
van het Sakalava zo zeldzaam is: dat is simpelweg niet handig.
Over handig gesproken: een handig telsysteem
levert je ook echt voordeel op. Dit is gebleken uit
psycholinguïstisch onderzoek (zie hier als je universitaire toegang hebt), waarin de tel- en rekenvaardigheden
van Chinese en Engelse kinderen werden vergeleken nog voordat ze enig
onderwijs hadden gehad. De Chinese kinderen hadden een voorsprong,
volgens de onderzoekers omdat ze sneller het concept ‘tientallen
plus eenheden’ doorhadden. De Engelse kinderen liepen wat achter, waarschijnlijk door woorden als ‘eleven’ en ‘twelve’,
waaraan je niet goed kunt zien dat het om respectievelijk 10+1 en
10+2 gaat. Interessant he, dat je taal dus op deze manier invloed kan
hebben op je cognitieve vaardigheden!
Op je vingers tellen
In enkele talen uit Nieuw Guinea vind je een
telsysteem dat je stijl achterover doet slaan van verbazing. Deze
systemen zijn sterk verbonden met het lichaam, navenant aan ons ‘op
je vingers tellen’, maar dan uitgebreider. Het ongetwijfeld
schitterendste voorbeeld is het Kobon. In deze taal wijs je bij ieder
getal een bepaald stukje van je lichaam aan en/of je zegt het woord
voor dat lichaamsdeel.
Je begint links:
- pink
- ringvinger
- middelvinger
- wijsvinger
- duim
- pols
- onderarm
- binnenkant elleboog
- bovenarm
- schouder
- sleutelbeen
- kuiltje tussen je sleutelbeenderen
Vervolgens ga je in tegengestelde richting aan
de rechterkant terug, dus bij 13 wijs je je rechtersleutelbeen aan,
14 is je rechterschouder, en ga zo maar door. 23 is je rechterpink,
en dan begint een nieuwe ronde en is 24 weer je linkerpink. Er is ook
een woord om aan te geven dat je in de tweede ronde zit, zodat je
niet 1 en 24 door elkaar haalt – op deze manier heb je een systeem
gebaseerd op 23 als eenheid. Milfje kan er met heur toch behoorlijke
verstand niet bij. In hetzelfde gebied heb je trouwens ook het Oksapmin, waar hetzelfde
gebeurt, maar dan tot 27: de neus in het midden is dan 14. (Meer lezen?
Zie Dying Words van Nick Evans, pp.59-62, en kijk ook dit filmpje voor een illustratie.)
Lieve lezers, dit was dan stukje nr. 100 – we hopen dat u ervan genoten heeft en nog eens terugkomt. Op naar de volgende 5e ronde linker binnenkant elleboog!
Je hebt het natuurlijk al in het Frans: quatre-vingt in plaats van "ottante" zoals ze in Wallonië zeggen.
BeantwoordenVerwijderenDe Engelsen hebben qua munten heel lang in twaalf geteld in plaats van tien. Het is een stuk makkelijker als het op delen aankomt ...