Taal: wie is er niet mee bezig? Blogs, twitters, tijdschriften, polemieken,ingezonden brieven, boeken. Er zijn heul veul mensen met evenveul meningen. Toch zijn er ook mensen die zich meer met taal bezig houden dan anderen. Daarom vraagt Milfje Meulskens hun mening over taal. Vandaag is Fred Weerman aan het woord, hooggewaardeerd hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij studeerde Nederlands aan de Universiteit van Utrecht (begonnen in de tweede
helft van de jaren zeventig), is daar gepromoveerd, en bleef daar werken totdat hij in
2001 naar Amsterdam kwam. Hij is onder andere beroemd om zijn onderzoek naar de verwerving van 'de/het' door monolinguale en bilinguale kinderen en volwassenen (en de verschillen daartussen), maar dat is maar één van de vele dingen waar hij over geschreven heeft.
1. Wat betekent taal voor jou?
Mijn belangstelling voor taal
is vooral intellectueel, of zo je wilt wetenschappelijk. Ik herinner me dat
toen ik Nederlands ging studeren een oudere medewerker van de opleiding ons bij
de introductie voorhield “dat je wel van taal moest houden”. Twee jonge
veelbelovende docenten stonden op en zeiden dat ze bereid waren onder ede te
verklaren dat ze in het geheel niet van taal hielden. Ik moest daar erg om
lachen – het was een hele opluchting voor me, en intuïtief leek het me een heel
goede opstelling.
2. Wat is je lievelingswoord?
Zie de vorige vraag. Zo’n
woord heb ik niet. Trouwens, ook als ik wél veel van iets hou (opera’s
bijvoorbeeld) kan ik nooit een lieveling aanwijzen. Laat ik dan tenminste dit
zeggen: ik verklaar me helemaal solidair met het lidwoord “het”. Kom niet aan “het”!
3. Wat vind je van spellingsregels?
Kijk, zonder zulke regels zal
de schriftelijke communicatie vast niet soepeler verlopen, dus in die zin
vervullen ze een prima functie. Wat denk ik ronduit schadelijk is, is de
krankzinnige wijze waarop we intolerant zijn als we die regels af en toe een
beetje overtreden.
4. Erger je je aan het taalgebruik van mensen?
Ik kan boos worden en in de
pen klimmen als formuleringen zeer versluierend zijn en je echt knollen voor
citroenen worden verkocht. Maar dat is iets anders dan het taalgebruik zelf.
Niets menselijks is mij vreemd, ook daaraan kan ik me ergeren, maar het zal wel
beroepsdeformatie zijn dat er direct een camera meedraait en dat ik mezelf zie
en me afvraag: waarom ergert die Weerman zich nou eigenlijk helemaal?
5. Waarom denk je dat mensen zich ergeren aan taalgebruik?
Dit is een heel goeie vraag,
waar taalkundigen zich te weinig mee bezighouden. Wij springen als taalkundigen
te snel in de stand dat “alles goed is”. Begrijp me goed, dat ís taalkundig ook
vaak zo, maar we gaan te makkelijk voorbij aan de grote emotie van de ergernis,
die op zichzelf een heel belangrijk gegeven is. Die emotie wijst er denk ik op
dat er onbewuste strategieën van in- en uitsluiting een rol spelen. Het lijkt
me dat die een oude evolutionaire grondslag hebben: zo kun je je handhaven in
een groep en als groep. Evolutionair ouder dan ons taalvermogen zelf.
6. Je hebt onderzoek gedaan naar de verwerving van het lidwoord ‘het’. Denk
je dat het uit het Nederlands verdwijnt?
Dat hangt voornamelijk af van
demografische ontwikkelingen op de langere termijn: hoeveel kinderen en volwassen zullen er zijn die het
Nederlands als tweede taal leren? Er is een redelijke kans dat er varianten van
het Nederlands zullen zijn die geen lidwoord het meer hebben. Sterker, er bestaan al familieleden van het
Nederlands waarvoor dit geldt (het Afrikaans, bijvoorbeeld). Daarnaast zullen
er denk ik wel varianten blijven waarin het
overleeft, hoor. En wij zullen allemaal onbekommerd oud kunnen worden met het.
7. Heb je een taalwens, en zo ja, wat is het?
Heel interessant, trouwens, dat
je het gebruikt in deze laatste zin
waar het Standaardnederlands die zou
gebruiken. Mijn wens: dat dat malle “Groot Dictee der Nederlandse Taal” wordt afgeschaft.
Daarmee wordt precies de verkeerde belangstelling en verkeerde houding
gestimuleerd. Ik stel me voor dat rellende Hagenezen tijdens de opnames van het
dictee binnenvallen op przewalskipaarden
en onmiddellijke stopzetting eisen – of eigenlijk: onmiddelijk ijsen.
8. Wier of wiens taalgebruik vind jij inspirerend?
Ik denk niet dat zijn werk nog
veel gelezen wordt, maar ik heb grote bewondering voor de manier van schrijven
van Karel van het Reve. Ik heb ook grote bewondering voor mensen met veel
retorisch talent: mensen die schijnbaar voor de vuist weg een publiek op een
aardige manier kunnen toespreken.
9. Welke taal zou je nog wel eens willen leren en waarom?
Als ik meer tijd zou kunnen
besteden aan een tweede taal zou ik geen energie steken in een nieuwe taal, maar veel liever mijn
bestaande kennis uitbreiden of weer activeren. Soms om die taal vloeiender te
kunnen spreken, soms ook om boeken die ik nu in vertaling lees redelijk snel in
de oorspronkelijke taal te lezen. Er valt nu eenmaal letterkundig meer te
beleven buiten ons taalgebied. Geen verwijt aan “onze” schrijvers, hoor, maar
domweg een gevolg van het feit dat er nu eenmaal méér Duitse, Engelse, Franse
en Spaanse schrijvers zijn.
10. Ken je nog een leuke woordgrap, taalgrap of taalspelletje?
Met taalkundigen kun je beter
geen taalspelletje spelen is mijn ervaring. En de lol van een woordgrap is vaak
beperkt. De meeste mensen doorzien die niet, of pas als ze er nadrukkelijk over
nadenken: zie die aardige rubriek in Onze Taal. En als je de grap al doorziet
wordt het niet gauw tot tranen toe lachen. Een van de mooiste voorbeelden
daarvan vind ik nog steeds die parodie op toespraken die Toon Hermans heeft
gemaakt – misschien wel van vijftig jaar geleden…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten