Translate Milfy!

donderdag 8 oktober 2015

Taalclichés zijn interessant en verdienen een interessant boekje

Vorige week verscheen bij uitgeverij Thomas Rap 'Dat hoor je mij niet zeggen.' De allerbeste taalclichés, een boekje van Wouter van Wingerden en Pepijn Hendriks. Het boek komt voort uit het hilarische Twitteraccount @dagelijkscliché, en is zeer positief ontvangen in de verschillende media en door een aantal taalkundigen (bijvoorbeeld Marc van Oostendorp op Neder-L en Ton den Boon in € Trouw). Ook wij hebben er een mening over.


Het boekje bevat een enorme verzameling clichés die we heel vaak gebruiken, zonder ons daarvan bewust te zijn. De auteurs noemen het de smeermiddelen van de taal: zinnetjes als 'Het moest toch al in de was' (wanneer iemand rode wijn over je tafelkleed gooit), 'Wat krijg je van me?' (je weet zelf wel wanneer je dit gebruikt), en 'Moet je horen wie het zegt!' (ook al zo lekker herkenbaar). Zoals Ton van der Wouden in een naschrift uitlegt, zijn zulke frases superbelangrijk. Als je goed Nederlands wilt spreken, moet je ze kennen, want ze helpen je door een heel scala aan sociale omstandigheden heen. En als Nederlander kén je ze inderdaad ook - het boek is een feest der herkenning.

Het roept ook allerlei vragen op. Een interessante vraag is bijvoorbeeld wanneer iets een taalcliché is. De schrijvers zeggen dat het "dingen zijn die we, zonder erbij na ter denken, allemaal weleens zeggen",  Hoe verhouden taalclichés zich tot grammaticale constructies? Het lijkt erop dat ze anders zijn, want met constructies kun je variëren. Neem bijvoorbeeld het Engelse 'X is the new black', waar je voor X allerlei kleuren kunt invullen. Je kunt er zelfs verder mee gaan: 50 is het nieuwe 40. Met taalclichés lijkt dat niet te kunnen: ik ben je hondje niet kun je niet opeens veranderen in ik ben je duifje niet. Of wel misschien? En wat is het verschil met uitdrukkingen en spreekwoorden? Hoe ontstaan clichés eigenlijk? En hoe leren we ze eigenlijk?

Allemaal vragen, die laten zien hoe leuk en interessant clichés zijn. Allemaal vragen die, behalve in het (te korte!) nawoord, in dit boekje helemaal niet aan bod komen. Het boek is simpelweg een lange opsomming. In het (te korte!) voorwoord noemen de schrijvers nog wel een aantal opvallende kenmerken van de clichés:

"ze zijn niet bedoeld als grap of dooddoener; het zijn primaire, oprecht gemeende reacties op een uitspraak of situatie"

"Het zijn eigenlijk onopvallende zinnetjes - geen uitdrukkingen, geen beeldspraak, geen moeilijke woorden"

Verderop wordt ook nog gezegd dat ze tijdloos zijn, dat ze algemeen bekend zijn, en dat "je ze in zo'n vaste vorm in je hoofd hebt". Kijk, daar heb je een aantal aannames, waar ik als lezer meer over zou willen weten! Is dat zo, dat we ze vast opslaan in ons hoofd? Zijn ze algemeen bekend? Worden ze niet bijvoorbeeld veel meer gebruikt in spreektaal dan in schrijftaal? Hoe kan het dat ze telkens worden doorgegeven van generatie op generatie? En tijdloos, is dat echt zo? Komen er nieuwe bij? Iemand moet het als eerste hebben gebruikt, hoe kan dat? Wanneer dan? Veranderen ze ook wel eens?

Zijn wij eigenlijk de enigen met dit soort vragen? Misschien zijn we te taalkundig, en vallen we daarmee buiten de doelgroep. Maar is het dan zo dat de echte doelgroep blij is met een opsomming zonder duiding? En ben je daar als schrijver blij mee? Er zijn ook boekjes van taalkundigen die meer uitleg geven, zoals het fijne exemplaar van Ronny Boogaart. Ook dát boekje presenteert een scala aan herkenbare taal, maar geeft daar ook uitleg en wetenschap en onderzoek en analyse bij. Dat zouden we bij dit boekje nou ook zo leuk hebben gevonden. 


Bovendien wordt breed uitgemeten dat de schrijvers taalkundigen zijn. Dat geeft een vertekend beeld van wat taalkundigen doen. Die gaan namelijk júist onder de motorkap. Als zelfs taalkundigen in taalboekjes alleen maar aan de oppervlakte blijven, mogen we niet van het publiek verwachten dat ze ook maar iets begrijpen van de schitterende noodzaak van taalwetenschap.

Dit klinkt misschien allemaal wat zuur. Kom op Milfje, kunnen jullie het niet gewoon een leuk boekje vinden? Nou, niet helemaal dus. We zijn gewoon een beetje teleurgesteld. We hadden er meer van verwacht. Ja, die clichés zijn herkenbaar, maar we hadden verwacht en gehoopt dat het boekje verder zou gaan dan het Twitteraccount. Dat doet het nu niet, en dat is een gemiste kans. 

8 opmerkingen:

  1. de Volkskrant heeft eens een hele serie artikelen gewijd aan Oubo-taal, verwant aan clichés. Ik herinner me de "runder cocktail" als iemand melk bestelt. Een kenmerk dat genoemd werd is dat bij sommige van die uitdrukkingen 't al oubollig is als je het maar voor de eerste keer hoort.
    't word cliché overigens komt natuurlijk uit de drukkerij wereld en impliceert slijtage

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste Milfje, hoewel ik jullie bezwaren tegen het boekje van Van Wingerden en Hendriks deel, ben ik toch blij met iedere aanwinst op dit terrein, want er staat altijd weer wat nieuws in. Wel was ik verbaasd over deze opmerking in het voorwoord (p. 11): ‘Gek genoeg vind je dit soort clichés nergens bij elkaar. Tot nu toe dan. Uit onze verzameling van 5000 zinnen hebben we ruim 1500 sprekende clichés gekozen [...].’
    Blijkbaar zijn de samenstellers onbekend met het pionierswerk van Inez van Eijk, die vanaf 1978 enkele bundels van dit soort uitdrukkingen heeft gepubliceerd, met als kroon op het werk ‘Als m’n tante een snor had...’ (1995), dat meer dan 8000 uitdrukkingen telt. Misschien zullen de samenstellers van het recente boek stellen dat hun collectie een ander karakter draagt, maar dat betwijfel ik zeer. Gooi maar eens twintig ingangen uit Van Eijk 1995 en idem uit Van Wingerden/Hendriks 2015 door elkaar, en laat lezers raden welke spreuk uit welk boek komt.

    Overigens ben ik van mening dat Milfje voortreffelijk werk doen.

    Jaap Engelsman

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Jaap, dank voor het Cato-eske compliment. Wat betreft Van Eijk: ik verbaas me ook best vaak over het feit dat er maar telkens opnieuw boekjes over vergelijkbare onderwerpen uitkomen. Dat kan een teken zijn van de levensduur van zulke boekjes (ik ken wel andere boekjes van Inze van Eijk over taaladvies), of het is gewoon een commercieel punt natuurlijk: als men het toch is vergeten, dan gooien we er een nieuwe tegenaan.
      Overigens maakt het bestaan van de werken die je noemt een en ander wel wrang. We zijn blijkbaar niks opgeschoten in 40 jaar...

      Verwijderen
  3. Reageren op een kritische recensie is een heikele zaak. Voor je het weet wordt je verweten dat je niet tegen kritiek kunt en je gelijk wilt halen. Of je raakt verwikkeld in een felle woordenstrijd. Daar zijn we niet op uit. Maar na het lezen van de recensie van Milfje en de reactie van Jaap Engelsman daarop hebben we toch de behoefte aan een weerwoord.

    Dat doen we in twee delen, vanwege de lengte!

    Allereerst het commentaar van Jaap Engelsman, die zich afvraagt of wij het werk van Inez van Eijk kennen. Jazeker kennen wij dat! En inderdaad: er zit overlap in. Maar niet meer dan een paar procent: wij zijn veel strenger geweest dan Van Eijk.

    De boeken van Van Eijk bevatten tal van zinnetjes die te kenschetsen zijn als dooddoener, stoplap, wijsheid, beeldspraak of familietaal. Bovendien voelen veel zinnen – naar onze mening althans – in de opgenomen formulering ouderwets of verouderd aan.

    Wij hebben haar werk dan ook vrijwel meteen ter zijde gelegd en onze eigen verzameling aangelegd. Wat hebben wij opgenomen? Vooral dit: zinnen die meteen, en op eigen kracht, het beeld van een herkenbare situatie oproepen. Geen (of heel weinig) beeldspraak, niet oubollig, niet flauw, vooral primaire, gemeende reacties op uitspraken of situaties.

    Een vergelijking, aan de hand van één willekeurig gekozen pagina uit de uitgave uit 1987 van Van Eijk (p. 132 van ‘Dooddoeners en stoplappen’), met 32 zinnen. Daarvan blijken er slechts twee in ons boek te staan, en allebei in een andere vorm.

    De volgende zinnen hebben we niet opgenomen:

    * Niet (meer) courant en/of ons onbekend: ‘Je kan erin op z'n kant’, ‘Dat is onder het paard zijn buik’, ‘’t Is niks gedaan’, ‘Dat is de achterdeur uit’, ‘Hij is gevraagd voor een muggebeet’, ‘Kommer en ellende’

    * Gemaakt grappig (en niet courant): ‘Het is huilen met de lamp uit, in een pikdonkere kelder met een zwarte doek over je kop’

    * Uitdrukkingen en beeldspraak: ‘Wat de kat doet en wat hij zegt dat kan wat mij betreft in dezelfde bak’, ‘Hij is zo gelukkig als een hond die op z’n verjaardag verzopen wordt’, ‘’t Is niet om over naar huis te schrijven’, ‘Het is bij de konijnen af’, ‘Het is bij de wilde duinkonijnen (spinnen, beesten) af’, ‘Toen had je de poppen aan ’t dansen’, ‘Dan is het gebeurd met de koopman’

    * Te algemeen (te ‘zwak’ om een specifiek en concreet beeld op te roepen): ‘Het houdt niet over’, ‘Dat is geen manier van doen’, ‘Het mocht wat’, ‘Dat is in en in triest’, ‘En ’t begint weer van voren af aan’, ‘Kommer en kwel’, ‘Dán is het huis te klein’, ‘Ik kan ’t niet waarderen’, ‘Dat valt niet meer goed te praten’, ‘Het is niks, maar dan ook niks ook’

    Als je deze zinnen schrapt, komen er nog acht zinnen in de buurt van de clichés die wij hebben verzameld. De volgende zes staan zouden we toch nog te algemeen vinden (of staan in ieder geval niet in ons boek):
    - Het kost je wel je nachtrust.
    - Daar kun je nachten van wakker liggen.
    - Laat staan een kind...
    - Mooie kunst!
    - En dankbaar? ... Ho maar.
    - Leuk is anders.

    Dan blijven de volgende twee over: ‘Daar zitten we nou net op te wachten’, ‘Ik zie het bijzondere er niet aan af’

    Die staan er, zoals gezegd, wel in, maar in een andere formulering: ‘Ik zát erop te wachten!’ en ‘Dat zie je er ook niet aan af.’ Die eerste heeft wat ons betreft die vorm nodig om in zijn eentje de context op te roepen (een discussie, bijvoorbeeld in huiselijke sfeer, waarin de ander een oneigenlijk argument aanvoert). De tweede is bij ons specifieker: waar bij Van Eijk de teleurstelling ongericht is (iets voldoet niet aan hoger gespannen verwachtingen), gaat het bij ons vooral om een zekere verbazing dat iets blijkbaar zo duur was.

    De zinnen van Van Eijk overlappen dus slechts voor een heel klein deel met wat wij opnemen. Juist de zinnen die wij hebben genoteerd (‘zuivere clichés’) zijn nooit eerder, en nooit eerder zo gerangschikt bij elkaar gezet. Wij denken dus inderdaad dat het om een wezenlijk andere collectie gaat, die door de wijze van presenteren bovendien een ander effect op de lezer heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Dan de recensie van Milfje. Milfje raakte geïrriteerd door onze verzameling, om drie redenen: (1) Het materiaal roept taalkundige vragen op, die wij niet beantwoorden; (2) We laten ons erop voorstaan dat we taalkundigen zijn, maar geven een vertekend beeld van wat taalkundigen doen; (3) We hadden verder kunnen (of moeten) gaan dan het Twitter-account.

    Voor de eerste twee redenen is het misschien goed om te schetsen hoe dit boek tot stand is gekomen.

    De kern is eigenlijk deze: wij hebben zelf vooral ontzettend veel lol gehad in het jarenlang optekenen van het materiaal in onze omgeving. Steeds weer het besef: dat was er weer een! Meteen opschrijven, want anders zijn we ’m acuut weer vergeten! Heel onze omgeving deed eraan mee. We vonden het leuk, schoten steeds weer in de lach, en gingen ons vooral ook realiseren dat wijzelf en alle mensen om ons heen dit soort zinnen de hele dag door bezigen.

    Met dit boekje hopen we iets van het plezier dat wij hebben beleefd te kunnen overbrengen aan anderen. We menen daarbij dat het materiaal - voorzien van een voorwoord van onszelf en een taalkundig nawoord van Ton van der Wouden - krachtig genoeg is om de lezer gevoel te laten krijgen voor het verschijnsel waarmee we nu eigenlijk te maken hebben. We hebben er bewust voor gekozen het materiaal zo veel mogelijk voor zich te laten spreken.

    De collectie is nadrukkelijk niet tot stand gekomen in het kader van taalkundig onderzoek. Het is ook geen poging tot ‘valorisatie’ van wetenschappelijk werk dat we op kosten van de samenleving uitvoeren, en waarvan we vinden dat de maatschappij er kennis van zou moeten nemen. Dat was – inderdaad – een heel ander boek geworden, zoals het leuke boek van Ronny Boogaart.

    Maar helaas: wij hebben geen wetenschappelijke expertise op het gebied van constructies, ‘snowclones’, pragmatiek, stilistiek, of andere takken van de taalwetenschap waar onze verzameling zinnen aan raakt. We zijn dan wel taalkundigen, maar allebei historisch taalkundigen.

    We blijven dus graag bij onze leest. Over onze taalkundige specialisatie vertellen we graag meer. Dat we ons in de context van dit boek geen taalkundigen zouden mogen noemen, of dat we de taalwetenschap zelfs een slechte dienst zouden bewijzen met deze publicatie, zijn wij niet met Milfje eens.

    Ten slotte de kritiek dat dit boekje niet verder gaat dan @dagelijkscliche op Twitter. Het concept van dat account is simpel: elke dag één cliché. Vaak random. Soms actueel of met een knipoog. (En, toegegeven, op dit moment met iets meer reclame en promotie voor ons boek.)

    Ons boek bevat deels dezelfde clichés. Uit onze verzameling van meer dan vijfduizend zinnen hebben we materiaal geselecteerd, geordend en van illustraties laten voorzien. Dat was een kwestie van componeren, schaven, het ter zijde schuiven van materiaal dat er tóch niet in paste. Dat alles om te komen tot een opsomming met de juiste ‘flow’. Een boekje waar je in kunt lezen, af en toe in bladert, en dat je doet beseffen dat de verzameling haast oneindig is.

    Bij veel mensen lijkt dat te lukken. Anderen raken worden er melig van en sommigen ronduit geïrriteerd. Hun adviseren wij het boekje vooral ter zijde te leggen. En als er taalkundigen zijn die zich geroepen voelen om vanuit hun wetenschappelijke expertise met het onderwerp of ons materiaal aan de slag te gaan: ‘Ach, het houdt je van de straat!’

    Met hartelijke groet,

    Wouter van Wingerden
    Pepijn Hendriks

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. (Ik kom nog met een reactie, maar een paar andere zaken gaan onverbiddelijk voor.)

      Verwijderen
  6. Een reactie van de auteurs op een kritische recensie kan heel goed dienen als uitgangspunt voor een discussie. Natuurlijk kennen Van Wingerden en Hendriks (VWH) het werk van Van Eijk; het was een beetje flauw van me om daaraan te twijfelen.
    De toelichting op hun selectiecriteria aan de hand van een pagina uit Van Eijk is informatief en had zeker een plaatsje moeten krijgen in het boek. Ik heb een paar kanttekeningen bij die criteria.

    Uitdrukkingen en beeldspraak doen niet mee, stellen de auteurs, maar ‘uitdrukking’ is een wel zeer algemene term; als je alle ‘uitdrukkingen’ weglaat, blijft er niet veel over. De naamgeving van dergelijk idioom is altijd weer een struikelblok.
    ‘Zinnen die meteen, en op eigen kracht, het beeld van een herkenbare situatie oproepen’ is als benaming van het verschijnsel nogal omslachtig; daarom spreken VWH meestal, tot in de ondertitel van hun boek, van ‘clichés’, maar die term is al courant in andere betekenissen, in dit verband met name ‘versleten beeldspraak; gemeenplaats’. Dat zijn ongunstige termen , terwijl VWH het begrip waar het hun om gaat, juist positief beoordelen. Er zijn wel andere benamingen mogelijk, zoals ‘situatiecliché’ (‘sitcli’). Maar of zoiets aanslaat is altijd zeer onzeker.

    Nog een eigenaardigheid van het door VWH beschreven verschijnsel is, als ik het goed begrijp, dat het gaat om spontane, niet clichématige uitspraken, die echter tegelijkertijd niet origineel zijn; dat zijn clichés immers per definitie niet. Van der Wouden stelt in het nawoord ook nadrukkelijk dat het gaat om bestaande uitdrukkingen, waarvan de taalgebruiker zich op de juiste wijze bedient, en zo aangeeft dat hij tot een bepaalde sociale groep behoort.
    Reeds bestaande taalbouwsteentjes dus, die je moet hebben geleerd en die op een heel bepaalde manier moeten worden gebruikt – veel ruimte voor spontane uitingen laat dit niet. Het boek van VWH biedt dus een keuze uit al die bouwsteentjes.

    Tot slot: de samenstellers biechten op dat zij historisch taalkundigen zijn. Wat had ik de materie in dit boek graag historisch behandeld gezien! Denk aan iets als ‘The Dictionary of Modern Proverbs’ van Charles Clay Doyle e.a. (2012). Een bloedserieus werk, maar de lol van het raadplegen is er niet minder om, en het maken van dat boek zal de auteurs veel voldoening hebben geschonken.
    (Wegens tijdgebrek moet ik tot mijn spijt hiermee mijn rol in deze discussie besluiten.)

    BeantwoordenVerwijderen