Redactie: Ava Creemers
In elk nummer van Absint laten we een promovendus aan het woord over zijn of haar onderzoek. Dit keer is het de beurt aan Sterre Leufkens, promovenda bij de capaciteitsgroep Taalwetenschap. In haar onderzoek vergelijkt zij 25 talen, om te achterhalen welke non-transparante eigenschappen deze talen hebben en in welke volgorde deze voorkomen.
-----------
In mijn studie Taalwetenschap aan de UvA heb ik me
gespecialiseerd in de vergelijkende taalwetenschap, oftewel typologie. In dat
gebied vergelijk je talen uit alle delen van de wereld met elkaar, om te zien
waar de verschillen en overeenkomsten liggen. Daardoor krijg je een beter idee
van wat taal in wezen is: als je weet dat alle talen op de wereld een bepaalde
eigenschap hebben, zal die eigenschap wel heel essentieel zijn voor het
functioneren van taal.
In mijn
promotieonderzoek, waarmee ik in september 2010 begonnen ben, vergelijk ik
talen op hun ‘transparantie’: de mate waarin ze een-op-een relatie tussen
betekenis en vorm aanhouden. Om dat wat concreter te maken zal ik een voorbeeld
geven van non-transparantie: het
woordje ‘het’ in ‘het regent’. Dit moet er staan, omdat het Nederlands vereist
dat er een subject in de zin staat. Maar ‘het’ verwijst nergens naar, het heeft
geen betekenis. Het gaat hier om een nul-tot-een-relatie tussen betekenis en
vorm. Het Fongbe, een taal uit Benin, is transparant wat dit betreft: daar zeg
je jì jà, letterlijk vertaald ‘regen
valt’. In die taal wordt in dit geval geen ‘betekenisloos’ woord gebruikt. Ik
werk met een lijst van 15 non-transparante verschijnselen: dummy subjects zoals
in dit voorbeeld, maar ook grammaticaal geslacht (een verdeling van nomina in
klassen, die niet in betekenis verschillen), fusie (meerdere betekenissen
worden uitgedrukt in 1 vorm), etc.
In mijn
onderzoek bekijk ik van 25 talen welke non-transparante verschijnselen ze
hebben. Die talen komen uit verschillende taalfamilies. Het is namelijk niet zo
interessant om talen uit dezelfde familie te vergelijken. Als bijvoorbeeld
Nederlands en Engels iets gemeen hebben, komt dat doordat ze dezelfde voorouder
hebben. Dat zegt niets over de aard van taal. Maar als Nederlands en Fongbe een
overeenkomst hebben, kan dat niet aan verwantschap liggen. Dan heb je misschien
een gemeenschappelijke factor ontdekt, die voor alle talen geldt – dat is veel
interessanter. Daarom heb ik uit alle grote taalfamilies een taal gekozen om te
bestuderen. Met zo’n divers sample kun je ook voorkomen dat conclusies alleen
op Europese talen gebaseerd zijn – iets wat helaas nog te vaak gebeurt in de
taalwetenschap.
Ik hoef de
talen in mijn onderzoek overigens niet te beheersen; descriptieve linguïsten
(oftewel beschrijvende taalwetenschappers) hebben ze bestudeerd en de regels
opgeschreven in zogenaamde grammatica’s, die ik als bronnen gebruik. De auteur
van een grammatica hanteert niet altijd dezelfde begrippen en theorieën als ik.
Daarom moet ik altijd goed onderbouwen wat ik met een bepaalde term bedoel, en beargumenteren
waarom ik denk dat een verschijnsel aanwezig is in een bepaalde taal.
Alle talen
die ik tot nu toe geanalyseerd heb, hebben non-transparante eigenschappen, maar
de een meer dan de ander. Je kunt dus niet spreken van ‘transparante en
non-transparante talen’, maar alleen van gradaties. Onder de relatief
transparante talen zijn veel creooltalen: talen die in de tijd van het
kolonialisme ontstaan zijn, toen slaven van verschillende achtergronden met
elkaar en met Europeanen gingen communiceren. Omdat deze relatief jonge talen
zo transparant zijn, vermoeden we dat talen transparant beginnen en pas in de
loop der tijd non-transparante eigenschappen ontwikkelen.
Het doel
van mijn onderzoek is te achterhalen in welke volgorde die non-transparante
eigenschappen in een taal komen. In de meest transparante talen komen steeds dezelfde
non-transparante eigenschappen voor. Blijkbaar verschijnen die eigenschappen
het eerst. Een non-transparant verschijnsel als grammaticaal geslacht (zoals in
het Nederlands het verschil tussen ‘de’ en ‘het’, wat meestal geen
betekenisverschil maakt) ben ik daarentegen alleen nog in de minst transparante
talen tegengekomen. Het Nederlands is dus relatief non-transparant!
Die
volgorde van eigenschappen waar ik naar zoek, tekent zich al af in de
resultaten die ik tot nu toe heb gevonden. In de twee jaar die ik nog heb, ga
ik nog meer talen bekijken om te zien of dit patroon standhoudt. Het lijkt erop
dat de eerste non-transparante verschijnselen allemaal gevallen zijn van het
‘te vaak uitdrukken’ van een betekenis. In het Nederlands bijvoorbeeld, zeg je
‘hij heeft’, waarbij je twee keer de betekenis ‘3e persoon
enkelvoud’ uitdrukt (met het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ en door de
werkwoordsvervoeging ‘-t’). Zoiets levert een één-tot-twee relatie op en is dus
non-transparant, maar het is wel heel begrijpelijk dat het gebeurt: zo weet een
spreker zeker dat die betekenis overkomt.
Het
bestuderen van transparantie leert ons iets over de structuur van talen. Maar
mijn onderzoek heeft ook een theoretisch belang. Het bekijken van de relatie
tussen betekenis en vorm is namelijk een beladen thema in de taalwetenschap. In
de meest gangbare theorie, de Generatieve Grammatica (bedacht door Noam Chomsky
in de jaren zestig), wordt vooral naar de vorm gekeken, meer specifiek naar de
syntaxis. In deze theorie probeert men de regels te achterhalen die kunnen
voorspellen welke zinnen in een taal grammaticaal zijn. In de jaren zeventig en
tachtig kwamen er echter taalwetenschappers die vonden dat je de syntaxis niet
los kunt zien van de functie van taal: communicatie, oftewel het
overdragen van betekenis. Deze taalwetenschappers worden functionalisten
genoemd. Als je bijvoorbeeld naar woordvolgorde kijkt, zal een ‘generativist’ zoeken
naar de regels die bepalen wanneer in een taal een prominent zinsdeel vooraan
in de zin kan staan. Maar een functionalist zal willen bepalen wat een bepaalde
volgorde voor communicatief voordeel oplevert, bijvoorbeeld: het eerst stuk van
de zin wordt beter gehoord, dus is het slim om cruciale of nieuwe informatie
voorop te zetten. Op die manier kun je verklaren dat in veel talen in vraagzinnen
het vraagwoord aan het begin van de zin staat. Mijn verklaringen voor non-transparantie
passen hier ook in. Zoals ik hierboven uitlegde, denk ik dat het ‘te vaak’
uitdrukken van een betekenis communicatief voordeel oplevert, omdat de spreker
dan zeker weet dat de betekenis overkomt.
Ik werk in
mijn onderzoek dan ook met een functionele theorie: Functional Discourse
Grammar. Die theorie modelleert niet alleen woorden en zinnen, maar ook
eenheden van betekenis, met hun onderlinge verbanden. Non-transparante
verschijnselen laten zien dat vorm en betekenis niet altijd ‘gelijk op gaan’. Door
ze te bestuderen, kunnen we beter begrijpen hoe het kan dat taalvormen zich gedeeltelijk
los van hun betekenis kunnen ontwikkelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten